ECLI:NL:CRVB:2010:BO3941
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de herziening van haar WAO-uitkering aan de orde is. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering van appellante per 7 augustus 2008 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% ongegrond was. Appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Huisman, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met haar medische en arbeidskundige grieven. Ze stelt dat de beperkingen die voortvloeien uit haar psychische en lichamelijke klachten zijn onderschat.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de argumenten van appellante in wezen een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe relevante gezichtspunten zijn gepresenteerd die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen. De Raad heeft de medische grondslag van de herziening als juist beoordeeld en is van mening dat de drie functies die aan de schatting ten grondslag liggen, niet de belastbaarheid van appellante overschrijden.
Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de herziening van de WAO-uitkering van appellante in stand blijft. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 november 2010.