ECLI:NL:CRVB:2010:BO3798

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6239 WGA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake berekening dagloon en vorderbaarheid van nabetaling overuren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 7 oktober 2009, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam als productiemedewerker bij Agrarisch Loonbedrijf Action, werd op 18 september 2006 arbeidsongeschikt. Het Uwv kende appellant per 15 september 2008 een loongerelateerde uitkering toe, berekend op basis van een dagloon van € 137,11. Appellant maakte bezwaar tegen de berekening van het dagloon, omdat een vergoeding voor overuren van € 5.670,50 niet was meegenomen. Het Uwv verklaarde het bezwaar gegrond en stelde het dagloon vast op € 160,05. De rechtbank oordeelde echter dat de in september 2006 betaalde overuren niet in het dagloon moesten worden opgenomen, omdat deze betalingen buiten de referteperiode vielen.

In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de nabetaling van de overuren, die betrekking had op gewerkte uren in augustus 2006, pas na 1 september 2006 vorderbaar was. Aangezien de referteperiode tot 1 september 2006 liep, was de nabetaling niet vorderbaar in deze periode. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R.C. Schoemaker als voorzitter, en de uitspraak vond plaats op 4 november 2010.

Uitspraak

09/6239 WGA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 7 oktober 2009, 08/9198 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
apellant
en
het Uwv
Datum uitspraak: 4 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. Buitelaar, werkzaam bij FNV Bondgenoten, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg.nrs. 09/1367 en 09/1459, plaatsgevonden op 1 juli 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Buitelaar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Ooms, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.1. Appellant was op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst sinds 2 januari 2006 werkzaam als productiemedewerker bij Agrarisch Loonbedrijf Action (hierna: werkgever). Op 18 september 2006 is appellant arbeidsongeschikt geworden.
1.2. Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft het Uwv appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 15 september 2008 een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100% en een dagloon van € 137,11. Daarbij heeft het Uwv de referteperiode vastgesteld op de periode van 1 september 2005 tot 1 september 2006.
2.1. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het bij besluit van 19 augustus 2008 vastgestelde dagloon, en aangevoerd dat bij de berekening van het dagloon ten onrechte niet is meegenomen de in april 2007 betaalde vergoeding voor op de referteperiode ziende overuren ad € 5.670,50.
2.2. Bij besluit van 18 november 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 augustus 2008 gegrond verklaard, de nabetaling van overuren ad € 5.670,50 alsnog opgenomen in het dagloon en dit dagloon per 15 september 2008 nader vastgesteld op € 160,05.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 18 november 2008 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de in september 2006 betaalde overuren ad € 692,72 (zijnde € 763,87 minus € 71,15), en de in oktober 2006 betaalde vakantietoeslag en vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen terecht niet in het dagloon heeft opgenomen, omdat deze betalingen zijn gedaan buiten de referteperiode.
4. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. De Raad ziet zich vooreerst - ambtshalve - gesteld voor de vraag of de rechtbank, door in de aangevallen uitspraak een oordeel te geven over door appellant eerst in de beroepsfase genoemde loonbetalingen die (ook) meegenomen zouden moeten worden bij de berekening van het dagloon, de omvang van het geding juist heeft vastgesteld. In zijn uitspraak van heden onder reg.nrs. 09/1367 en 09/1459 heeft de Raad een soortgelijke vraag bevestigend beantwoord. De Raad verwijst naar zijn daarop betrekking hebbende overwegingen in die uitspraak.
5.2. De Raad stelt vervolgens vast dat in hoger beroep louter nog in geschil is of de in september 2006 betaalde vergoeding voor overuren ad € 692,72 in het dagloon behoort te worden opgenomen. Appellant betoogt dat sprake is van vorderbaar en niet tevens inbaar loon als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit).
5.3. Ingevolge artikel 2, vierde lid, van het Besluit wordt onder loon mede begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden.
5.4. De Raad stelt vast dat uit de op 16 februari 2006 getekende arbeidsovereenkomst blijkt dat de bepalingen van de (algemeen verbindend verklaarde) CAO Glastuinbouw van toepassing zijn. Op grond van artikel 17, vierde lid, van deze CAO (zoals deze gold ten tijde in geding) is de werkgever verplicht het in geld naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen telkens na afloop van het tijdvak waarover het loon op grond van de arbeidsovereenkomst moet worden berekend, met dien verstande dat het tijdvak voor voldoening niet korter is dan één week en niet langer is dan één maand.
5.5. Ter zitting van de Raad is door appellant bevestigd dat de nabetaling van september 2006 betrekking heeft op in augustus 2006 gewerkte overuren. Onder verwijzing naar artikel 17, vierde lid, van de CAO Glastuinbouw is de Raad van oordeel dat deze in augustus 2006 gewerkte overuren eerst na 1 september 2006 vorderbaar waren. Gelet op het feit dat de referteperiode in onderhavig geval loopt tot 1 september 2006, is de Raad van oordeel dat de nabetaling niet vorderbaar was in de referteperiode. Artikel 2, vierde lid, van het Besluit toepassing mist om die reden toepassing.
5.6. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt derhalve, met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad ziet tenslotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en C. van Viegen en G.W.B. van Westen, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2010.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) J. de Jong.
NK