[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 12 maart 2010, 08/4056 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 november 2010
Namens appellant heeft mr. M.J. van de Laar, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. L. Saritas, advocaat te Valkenswaard. Het Uwv was vertegenwoordigd door L. den Hartog.
1.1. Appellant was werkzaam als metaalpersbediende bij DAF voor gemiddeld 30,6 uur per week toen hij in januari 2003 uitviel voor zijn werk als gevolg van psychische klachten. Na afloop van de wachttijd is hem een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is sindsdien ongewijzigd voorgezet.
1.2. Bij besluit van 27 oktober 2008 heeft het Uwv - beslissend op bezwaar - zijn besluit gehandhaafd inhoudend dat, gelet op verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, de uitkering met ingang van 27 augustus 2008 wordt ingetrokken omdat de mate van ongeschiktheid van appellant minder dan 15% is.
2.1. Appellant heeft tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld, omdat hij meent dat hij vanwege zijn psychische en lichamelijke aandoeningen volledig arbeidsongeschikt is.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep gegrond verklaard, met de bepaling dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zij zich kan verenigen met de intrekking van de WAO-uitkering, maar dat het bestreden besluit pas in de beroepsfase, en daarmee te laat, is voorzien van een deugdelijke motivering wat betreft de geschiktheid van de aan appellant voorgehouden functies.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald. Hij heeft benadrukt dat zijn psychische klachten zodanig zijn, dat hij niet aan het arbeidsproces kan deelnemen. Daarnaast heeft hij erop gewezen dat hij ook hartklachten, maag- en darmproblemen en suikerziekte heeft.
3.2. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift verwezen naar de reactie van bezwaarverzekeringsarts E.J.M. van Paridon. Hierin is vermeld dat hetgeen appellant aanvoert geen aanleiding geeft om het verzekeringsgeneeskundige standpunt te herzien. Van Paridon heeft opgemerkt dat er geen stukken zijn overgelegd waaruit naar voren komt sinds wanneer en in welke mate de genoemde hartklachten bestaan.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Bezwaarverzekeringsarts Van Paridon heeft in de bezwaarfase een naar het oordeel van de Raad zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de klachten van appellant. Hierbij heeft hij het onderzoek van de primaire verzekeringsarts in aanmerking genomen, alsook aanvullende informatie van appellants huisarts uit november 2007 en van appellants psychiater uit april, mei en juni 2008. Hij heeft inzichtelijk en consistent gemotiveerd waarom deze gegevens geen aanknopingspunten geven om meer functionele beperkingen te aanvaarden dan die welke zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 7 april 2008 met betrekking tot het persoonlijk en het sociaal functioneren van appellant. Ook de Raad constateert dat voldoende rekening is gehouden met alle medische informatie die voorhanden was. Appellant heeft in beroep en in hoger beroep geen nadere medische informatie toegezonden. Hetgeen appellant heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten om appellant verdergaand beperkt te achten.
4.2. De Raad oordeelt voorts dat met het in de beroepsfase uitgebrachte rapport van bezwaararbeidsdeskundige M. Prosée voldoende is toegelicht dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn, in de zin dat de belasting in deze functies de medische belastbaarheid van appellant niet te boven gaat.
4.3. Op grond van hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2010.