ECLI:NL:CRVB:2010:BO3721

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4613 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor gebitsrehabilitatie op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2010 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een éénmalige totale gebitsrehabilitatie door appellant, die in 1943 is geboren en in 1977 is erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Appellant had in oktober 2008 voorzieningen aangevraagd voor tandheelkundige behandelingen, maar zijn aanvraag werd afgewezen op 18 februari 2009. De afwijzing werd gehandhaafd bij het bestreden besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij werd gesteld dat er geen causaal verband was tussen de gebitsproblemen van appellant en zijn vervolging.

Tijdens de zitting op 23 september 2010 heeft appellant betoogd dat zijn gebitsproblemen, waaronder paradontale en restauratieve klachten, direct of indirect gerelateerd zijn aan zijn vervolging, met name door stress en bruxisme. De verweerster, vertegenwoordigd door mr. T.R.A. Dircke, stelde echter dat de gevraagde vergoeding betrekking had op paradontale problematiek, die multifactorieel is en niet direct aan de vervolging kan worden toegeschreven. De Raad heeft de medische gegevens en het advies van de behandelend tandarts in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen bewijs is voor een doorgaande lijn van paradontale klachten sinds de oorlogsjaren.

De Raad heeft vastgesteld dat de huidige gebitsproblemen van appellant voortkomen uit paradontitis, en dat er geen gegevens zijn die een causaal verband met de vervolging kunnen aantonen. De Raad heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs voor een causaal verband in zaken die onder de Wuv vallen.

Uitspraak

09/4613 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 4 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 30 juni 2009, kenmerk BZ 48380, JZ/T70/2009 ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: Wuv), verder: bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2010. Appellant is verschenen en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1943, is in 1977 erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Met ingang van 1 augustus 1989 is aan hem een periodieke uitkering op grond van die wet toegekend.
1.2. In oktober 2008 heeft appellant voorzieningen aangevraagd voor een éénmalige totale gebitsrehabilitatie, bestaande uit paradontale en tandheelkundige behandelingen. Hierop is bij besluit van 18 februari 2009 afwijzend beslist, welke afwijzing na bezwaar is gehandhaafd bij het bestreden besluit. Hierbij is overwogen dat de gevraagde voorzieningen in verband staan met paradontale problemen en dat een verband tussen die klachten en de vervolging niet kan worden aanvaard. Wel is aangenomen dat de restauratieve gebitsproblemen van appellant samenhangen met de vervolging, maar geconcludeerd is dat die klachten los staan van de huidige paradontale problemen.
2. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat restauratieve en paradontale problemen niet goed zijn te onderscheiden, dat zijn gebitsproblemen direct of indirect te relateren zijn aan zijn vervolging, met name door stress en bruxisme.
3. Verweerster heeft aangevoerd dat de gevraagde vergoeding een behandeling betreft als gevolg van paradontale problematiek. Volgens de adviserend tandarts van verweerster is paradontitis een multifactorieel bepaald ziektebeeld, waarbij aanleg een belangrijke factor is en waarbij andere factoren zoals stress een verergerende invloed kunnen hebben, maar deze niet doen ontstaan. In dit kader is verwezen naar een zich onder de gedingstukken bevindend advies van prof. Dr. U. van der Velden van 26 oktober 2007. Hoewel een zekere verergerende factor door onder meer causale factoren niet wordt uitgesloten, is dit onvoldoende om tot een causaal verband in de zin van de Wuv te komen. Verder ontbreekt volgens verweerster de zogenoemde rode draad van paradontaal lijden vanaf de vervolging.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad heeft in de gedingstukken van medische aard geen aanknopingspunten kunnen vinden om het onder 3 weergegeven standpunt van verweerster onjuist te achten. Gezien ook het advies van de behandelend tandarts zijn de huidige gebitsproblemen een gevolg van paradontitis. Al in eerdere vergelijkbare gevallen heeft de Raad zich kunnen verenigen met het in zaken als deze door verweerster gehanteerde uitgangspunt dat paradontale klachten vanwege het multi-factoriële karakter daarvan niet aan de vervolging zijn toe te schrijven, tenzij uit de gegevens duidelijk blijkt van een doorgaande lijn van die klachten sinds de oorlogsjaren of vanaf jeugdige leeftijd (zie CRvB 5 juni 2008, LJN BD4001).
4.2. Er zijn geen gegevens naar voren gekomen waaruit blijkt dat zich bij appellant vanaf de vervolging of in de jaren daarna op jeugdige leeftijd een zogenoemde rode draad van paradontale klachten heeft voorgedaan. Tandheelkundige gegevens uit die periode ontbreken geheel en ook uit de door appellant zelf verstrekte gegevens blijkt niet van paradontale problematiek op jeugdige leeftijd en een doorgaande lijn sindsdien. Bij eerdere aanvragen in het kader van de Wuv in 1977, 1985 en 1989 heeft appellant geen melding gemaakt van gebitsproblemen. Appellant heeft bij zijn onderhavige aanvraag in 2008 gemeld dat zijn kiezen en tanden één voor één beginnen uit te vallen en dat de laatste jaren sprake is van een snelle aftakeling. Dat op jeugdige leeftijd al veel vullingen zijn geplaatst maakt op zich niet dat aannemelijk is dat toen al sprake was van paradontitis.
4.3. Dat paradontitis kan worden verergerd door stress (de psychische gevolgen van de vervolging) en medicatie tegen depressies kan niet tot een ander oordeel leiden, gezien het hier ontbreken van de hiervoor genoemde rode draad. Overigens is het verband van de paradontitis met die factoren te indirect om op die grond het vereiste verband met de vervolging in de zin van de Wuv aan te nemen.
5. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
6. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
HD