ECLI:NL:CRVB:2010:BO3719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5332 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen tot vergoeding van medische kosten in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarin zijn aanvragen voor vergoeding van een Varilux-bril, vervanging van zijn gehoorapparaat en gebitsrehabilitatie zijn afgewezen. De afwijzing is gebaseerd op het ontbreken van een oorzakelijk verband tussen de medische klachten van appellant en de vervolging die hij tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft ondergaan. Appellant, geboren in 1923, heeft tijdens de oorlog ernstige mishandelingen ondergaan en is na de oorlog beroepsmilitair geworden. Hij ontving al eerder uitkeringen op basis van de Wuv, maar zijn recente aanvragen werden afgewezen na medisch onderzoek. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief rapporten van medische adviseurs en tandheelkundige gegevens. De Raad concludeert dat de huidige klachten van appellant leeftijdsgebonden zijn en niet gerelateerd aan de vervolging. De Raad heeft geen redenen gevonden om aan de adviezen van de verweerster te twijfelen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan op 4 november 2010 door de Centrale Raad van Beroep, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J. Schaap en G.L.M.J. Stevens als leden.

Uitspraak

09/5332 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 4 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 10 september 2009, kenmerk BZ 48462, JZ/S70/2009 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wuv).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2010. Appellant is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1923 in het voormalig Nederlands-Indië, is tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Japanners krijgsgevangen genomen en tewerkgesteld aan de Birma-spoorlijn. Tijdens deze gevangenschap is hij vele keren ernstig mishandeld. Na zijn ontsnapping uit de krijgsgevangenschap heeft hij zich aangesloten bij een verzetsgroep ter plaatse. Na de oorlog is hij beroepsmilitair gebleven totdat hij in 1971 op medische gronden is afgekeurd, onder meer in verband met door de vervolging ontstane pols- en rugklachten en een kampsyndroom.
1.2. Met ingang van 1 februari 1975 is aan appellant een periodieke uitkering en met ingang van 1 oktober 2008 een vergoeding voor huishoudelijke hulp toegekend ingevolge de Wuv. In juni 2008 heeft appellant bij verweerster aanvragen ingediend strekkende tot vergoeding van een Varilux-bril, vervanging van zijn gehoorapparaat en een gebitsrehabilitatie.
1.3. Bij besluit van 21 april 2009, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, zijn deze aanvragen door verweerster afgewezen. Daarbij is overwogen dat de gevraagde vergoedingen niet kunnen worden toegekend omdat na medisch onderzoek gebleken is dat het op grond van de Wuv vereiste verband ontbreekt tussen de oog-, gehoor- en gebitsklachten en de door appellant ondergane vervolging.
1.4. Appellant stelt zich op het standpunt dat er wel een verband is tussen bovenvermelde klachten en zijn vervolging nu hij al sedert 1943, 1944 last van deze klachten ondervindt.
2. De Raad overweegt, gelet op hetgeen partijen in beroep hebben aangevoerd, het volgende.
2.1. Bij de gedingstukken bevinden zich de rapporten van de in het begin van de jaren zeventig uitgevoerde Militair Geneeskundige Onderzoeken, opgemaakt ter vaststelling van appellants mate van invaliditeit en arbeidsongeschiktheid voor de militaire dienst. Uit deze rapporten blijkt dat er destijds geen sprake was van een bijzondere ziektegeschiedenis met betrekking tot de ogen en/of de gehoorfunctie van appellant. In het licht hiervan en mede op basis van de recente informatie van de behandelende oogarts en audioloog zijn de medisch adviseurs en artsen van verweerster, A.J. Maas en G.L.G. Kho, tot de conclusie gekomen dat de huidige visus- en gehoorklachten leeftijdsgebonden zijn en als zodanig niet gerelateerd kunnen worden aan de vervolging.
2.2. Met betrekking tot de gebitsklachten is verweersters standpunt in overeenstemming met bij haar tandheelkundig adviseur, de tandarts M. Schächter, ter zake ingewonnen adviezen. Deze adviezen berusten op de in het dossier van appellant reeds beschikbare tandheelkundige gegevens en recente, van appellants behandelend tandarts ontvangen informatie. Op grond van de aldus verkregen gegevens is uiteindelijk, na ampele overwegingen, geconstateerd dat de gevraagde gebitsbehandeling noodzakelijk is in verband met wortelontstekingen en cariës. De oorzaken van deze aandoeningen houden verband met aanleg en slijtage zodat ook voor deze klachten geldt dat de vereiste relatie met de vervolging ontbreekt.
2.3. De Raad heeft in de voorhanden zijnde gegevens geen aanknopingspunten gevonden om aan de juistheid van deze, door verweerster gevolgde adviezen te twijfelen. Uit de in beroep overgelegde verklaring van 23 september 2009 van de huisarts van appellant blijkt niet waarom de huisarts van mening is dat de oog-, gehoor- en gebitsklachten van appellant het gevolg zouden zijn van de vervolging en daaraan kan de Raad dan ook niet de waarde hechten die appellant daaraan graag gehecht zou zien.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J. Schaap en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
HD