ECLI:NL:CRVB:2010:BO3711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5472 BPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om toekenning van een buitengewoon pensioen op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2010 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een buitengewoon pensioen op basis van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp). De appellant, geboren op 1 juni 1940, had in april 2008 een aanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij psychische klachten had als gevolg van het verzet van zijn vader tijdens de oorlog. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad, en deze afwijzing werd in een bestreden besluit van 27 augustus 2009 gehandhaafd. De verweerster stelde dat er geen ernstige verstoring van de levensomstandigheden van de appellant was aangetoond die het gevolg was van het verzet van zijn vader.

Tijdens de zitting op 23 september 2010 was de appellant niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door mr. T.R.A. Dircke. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, inclusief de medische adviezen die door de geneeskundig adviseurs van de verweerster waren verstrekt. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag op de juiste gronden was gebaseerd en dat er geen bewijs was voor een ernstige verstoring van de levensomstandigheden van de appellant.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit in overeenstemming was met het beleid van de verweerster en dat de medische adviezen adequaat waren. De Raad heeft geen redenen gevonden om te twijfelen aan de juistheid van deze adviezen. Uiteindelijk werd het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 4 november 2010.

Uitspraak

09/5472 BPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 4 november 2010
I PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 27 augustus 2009, kenmerk BZ 2009-07, JZ/K60/2009 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (hierna: de Wbp).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2010. Appellant is daar, met voorafgaand bericht, niet verschenen, terwijl verweerster zich ter zitting heeft laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren op 1 juni 1940, heeft met een in april 2008 bij verweerster ingekomen aanvraag verzocht om toekenning van een buitengewoon pensioen op grond van de Wbp. Hierbij heeft appellant, die psychische klachten heeft, een beroep gedaan op artikel 3 van het ter uitvoering van artikel 1, tweede lid, van de Wbp tot stand gebrachte koninklijk besluit van 8 juli 1978, Stb. 422 (hierna: het Besluit). Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in verband met het verzet van zijn vader psychisch letsel heeft gekregen.
1.2. Verweerster heeft de aanvraag van appellant afgewezen bij besluit van 26 november 2008, welk besluit verweerster na daartegen gemaakt bezwaar bij het bestreden besluit heeft gehandhaafd. Hiertoe heeft verweerster overwogen dat uit het geheel van de voorhanden zijnde gegevens niet blijkt van een ernstige verstoring van de levensomstandigheden van appellant gedurende en na de oorlogsjaren ten gevolge van het verzet van zijn vader. Deze stellingname heeft verweerster gebaseerd op uit onderzoek van haar geneeskundig adviseur verkregen gegevens, waaruit niet blijkt dat bij appellant tijdens en in aansluiting op de oorlog symptomen van psychotraumatisering zichtbaar zijn in school- en beroepsopleiding, beroepsleven, relationele aspecten en psychische ziektegeschiedenis.
1.3. In beroep is door appellant benadrukt dat het verzet van zijn vader wel degelijk een verstorende invloed heeft gehad op zijn leven. Daartoe is onder meer aangevoerd dat hij slechts moeizaam een schoolopleiding heeft kunnen volgen, dat hij altijd problemen heeft gehad met relaties en dat al geruime tijd sprake is van depressieve klachten. Verder heeft hij verwezen naar het in bezwaar ingebrachte intakeverslag van de aan Centrum '45 verbonden psychiaters J. Bekke en J.M. Smith.
Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
2.1. Op grond van artikel 3 van het Besluit kan verweerster met personen die behoren tot de in artikel 2 van het Besluit omschreven categorieën van personen op wie de Wbp van overeenkomstige toepassing is, gelijkstellen degenen wier omstandigheden tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 een zodanige overeenkomst vertonen met die van personen behorende tot eerder bedoelde categorieën, dat het niet van toepassing verklaren van het Besluit een klaarblijkelijke hardheid zou zijn.
Deze bevoegdheid is van discretionaire aard. Dit brengt mee dat de Raad heeft na te gaan of van verweerster moet worden gezegd dat zij niet in redelijkheid kon besluiten van haar hiervoor omschreven bevoegdheid geen gebruik te maken, dan wel anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel.
2.2. Het bestreden besluit is genomen overeenkomstig het beleid dat verweerster in het kader van artikel 3 van het Besluit hanteert, zoals dit in het bestreden besluit is omschreven en hiervoor onder 1.2 kort is samengevat. Dit beleid heeft de Raad in vaste rechtspraak - onder meer in de uitspraak van 31 december 2009, LJN BL0350 - aanvaardbaar geoordeeld. Het gaat hierbij om beleid bij de toepassing van een anti-hardheidsbepaling, erop gericht om eventueel ook nog rekening te kunnen houden met andere gevolgen van het verzet van derden dan in de overige onderdelen van het Besluit omschreven. Ingevolge dit beleid is vereist dat sprake is van een door het leven heen bestaande continue lijn (een zogenoemde rode draad) van disfunctioneren van de betrokken aanvrager.
2.3. Naar aanleiding van appellants aanvraag is door verweersters geneeskundig adviseur, de arts G.J. Laatsch, in september 2008 een medisch onderzoek van appellant ingesteld. In zijn hierover opgestelde rapport heeft deze arts uitvoerig gemotiveerd aangegeven dat tijdens de levensloop van appellant in de in aanmerking te nemen levenssferen geen sporen van traumatisering in bovengenoemde zin zichtbaar zijn. In dit verband is onder meer aangetekend, kort samengevat, dat appellant weliswaar op de lagere school problemen heeft gehad vanwege vele verhuizingen doch nadien in school- en beroeps-leven uitstekend heeft gefunctioneerd. Ook heeft appellant een goede en hechte band gehad met beide ouders totdat een jongere broer ernstige zakelijke en privéproblemen begon te veroorzaken, waarbij vader partij koos voor zijn broer als zwakste partij. Verder is aangetekend dat bij appellant sprake is van rigide en ontwijkende persoonlijkheids-trekken die appellant in zijn sociale leven hebben gehinderd, maar dat die niet het gevolg zijn van het verzet van zijn vader. Ook heeft appellant nooit psychische hulp gezocht, noch bij de huisarts (die hem niet kende omdat hij daar nooit was geweest), noch elders.
Naar aanleiding van het inbrengen in bezwaar van het intakeverslag van Centrum '45 heeft de geneeskundig adviseur P. Windels, arts, een nader advies aan verweerster uitgebracht. Hierin is aangegeven dat de zich aan appellant sedert zijn pensionering in 2005 opdringende herinneringen waarvan in dit verslag sprake is (gediagnosticeerd als PTSS met verlaat begin), niet van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of tijdens en in aansluiting op de oorlog symptomen van psychotraumatisering zichtbaar zijn. Windels heeft geconcludeerd dat aangenomen mag worden dat appellant psychische klachten heeft (mede) in relatie tot het verzet van zijn vader, maar dat van ernstige verstoring van de levensomstandigheden als gevolg van het verzet van zijn vader geen sprake is.
2.4. De Raad acht het bestreden besluit op grond van voormelde aan verweerster uitgebrachte medische adviezen naar behoren voorbereid en gemotiveerd. In de voorhanden zijnde gegevens heeft de Raad voorts geen aanknopingspunten gevonden om aan de juistheid van de in die adviezen neergelegde visie te twijfelen. Uit het intake-verslag van Centrum '45 komen geen feitelijke omstandigheden naar voren die, uitgaande van de genoemde beleidscriteria, een ander licht werpen op de levensloop van appellant.
3. De Raad komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat het bestreden besluit de omschreven terughoudende rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Het ingestelde beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J. Schaap en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
HD