[appellant], wonende te [woonplaats], Thailand, (hierna: appellant),
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 4 november 2010
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 10 september 2009, kenmerk BZ 48539, JZ/Y70/2009 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: Wuv).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2010. Appellant is niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1930, heeft in oktober 2008 bij verweerster een aanvraag ingediend om als vervolgde op grond van de Wuv in aanmerking te worden gebracht voor - onder meer - een periodieke uitkering.
1.2. Bij besluit van 24 juni 2009 heeft verweerster appellant op grond van ondergane burgerinternering erkend als vervolgde. Daarbij is aanvaard dat appellant psychische klachten heeft die in verband staan met de ondergane vervolging. Verweerster heeft aan appellant echter niet een periodieke uitkering toegekend. Daartoe heeft verweerster overwogen dat de met de vervolging verband houdende psychische klachten van appellant, niet hebben geleid tot een verminderd functioneren ten opzichte van zijn leeftijdsgenoten. Het door appellant hiertegen ingediende bezwaar heeft verweerster bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. Niet in geding is dat er bij appellant sprake is van psychische klachten, die in causaal verband staan met zijn vervolging.
2.2. Om voor een periodieke uitkering op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wuv in aanmerking te komen moet bij de vervolgde sprake zijn van een buiten staat zijn om het in artikel 8 van de Wuv bepaalde grondslaginkomen te verwerven als gevolg van ziekten of gebreken, die door of in verband met de vervolging zijn ontstaan of verergerd. Bij personen die niet meer zijn aangewezen op inkomsten uit arbeid in beroep of bedrijf, hanteert verweerster hierbij op basis van artikel 8, vijfde lid, van de Wuv de maatstaf dat sprake moet zijn van een verminderd functioneren ten opzichte van leef- tijdsgenoten. De Raad heeft die maatstaf in vaste rechtspraak aanvaard. Deze maatstaf geldt voor appellant.
2.3. De vraag moet dus beantwoord worden of verweerster zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er ten aanzien van appellant geen sprake is van een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten vanwege zijn causale psychische klachten.
2.4. De psychiater C. Nimnuan, die appellant op verzoek van verweerster op 4 en 11 juni 2009 heeft onderzocht, is op grond van zijn bevindingen tot de conclusie gekomen dat appellant zich goed kan handhaven in dagelijkse activiteiten en sociaal functioneren. Volgens Nimnuan heeft appellant geen beperkingen op het gebied van concentratie, tempo en volharding en kan hij zich goed aanpassen aan stressvolle situaties. Appellant neemt zichzelf goed in acht. Hij woont nog zelfstandig en maakt gebruik van het openbaar vervoer. Hij onderhoudt regelmatig contact met zijn twee kinderen. Hij is in staat om moderne technologie te gebruiken, zoals sms. Appellant was in staat om zelf (per taxi) naar het onderzoek te komen.
2.5. Appellant heeft hiertegen aangevoerd dat zijn psychische klachten ernstiger zijn dan verweerster aanneemt. Appellant heeft daartoe gesteld dat hij iedere nacht zeer slecht slaapt of zelfs helemaal niet; hij schrikt haast iedere nacht 2 tot 3 keer wakker. Hij gebruikt daarom Xanax pillen. Deze pillen geven hooguit 3 uur slaap. Hij mag deze pillen echter niet iedere nacht gebruiken. Verder heeft appellant gesteld dat hij soms wordt overvallen door angstaanvallen.
2.6. Op grond van de stellingen van appellant heeft de Raad niet kunnen vaststellen dat psychiater Nimnuan in zijn rapport de beperkingen van appellant in zijn leven van alledag ten gevolge van zijn vervolgingsgerelateerde klachten onjuist heeft ingeschat. Niet blijkt dat appellant minder functioneert dan zijn leeftijdgenoten. Dat blijkt ook niet uit een rapport van 24 juli 2009 van de behandelend cardioloog, waarin staat dat appellant in staat is zijn dagelijkse activiteiten te verrichten maar dat hij wel enig probleem heeft met slapen en nachtmerries.
2.7. Het vorenstaande brengt mee dat verweerster op goede gronden tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Daarom moet het beroep van appellant ongegrond worden verklaard.
3. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J. Schaap en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.