ECLI:NL:CRVB:2010:BO3599

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3282 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • C.P.M. van de Kerkhof
  • M. Greebe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring beroep wegens wegvallen van procesbelang in WAO-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die haar beroep ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat appellante, ondanks haar lichamelijke en psychische situatie, in staat was om deel te nemen aan een re-integratietraject. Appellante stelde dat zij geen procesbelang meer had, omdat zij het voorschakeltraject inmiddels had afgerond. De Raad overwoog dat voor het bestaan van procesbelang vereist is dat het resultaat van het beroep daadwerkelijk betekenis kan hebben voor de indiener. Aangezien appellante het voorschakeltraject had afgerond, was er geen procesbelang meer bij de beoordeling van haar situatie. De Raad oordeelde dat de rechtbank het wegvallen van procesbelang niet had onderkend en vernietigde de aangevallen uitspraak. De Raad verklaarde het beroep tegen het besluit van het Uwv niet-ontvankelijk en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder een beroep ontvankelijk kan zijn.

Uitspraak

09/3282 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 mei 2009, 08/6848 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.A. Timmer, advocaat te ‘s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2010. Voor appellante is haar raadsvrouw verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.W. Beers.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv van 10 september 2008 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Met dat besluit heeft het Uwv de intrekking van de WAO-uitkering met ingang van 6 april 2008 niet gehandhaafd en bepaald dat appellante ongewijzigd 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen de re-integratievisie van 26 februari 2008 heeft het Uwv met het besluit van 10 september 2008 ook die re-integratievisie bijgesteld onder verwijzing naar een formulier ‘Bijstelling
re-integratievisie’ van 3 september 2008. Daarin is vastgelegd: “Ondanks de 80-100% (…) is een re-integratietraject in te zetten. Er waren onvoldoende functies echter dus wel mogelijkheden.” De re-integratievisie van 26 februari 2008 bepaalt, voor zover in dit geding van belang, dat appellante in het kader van sociale activering een voorschakeltraject gaat volgen bij DBC Groep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de stelling van appellante verworpen dat gelet op haar lichamelijke en psychische situatie geen re-integratietraject in de vorm van een voorschakeltraject kon worden ingezet. Aan de vaststelling ter zitting dat appellante aan het voorschakeltraject heeft deelgenomen en dit heeft kunnen volhouden heeft de rechtbank geen consequenties verbonden.
3.1. Appellante heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen de overweging van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn om de opvatting van de verzekeringsartsen van het Uwv onjuist te achten dat appellante over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt. Zij heeft betoogd dat zij, ondanks het feit dat het voorschakeltraject is afgerond en het Uwv haar aansluitend geen nieuwe re-integratieverplichting heeft opgelegd, bij een beoordeling van de bijgestelde re-integratievisie belang heeft omdat het Uwv steeds weer re-integratieactiviteiten van haar kan verlangen.
3.2. Het Uwv heeft het standpunt gehandhaafd dat appellante op goede gronden in staat werd geacht tot het volgen van het voorschakeltraject, dat heeft bestaan uit 24 fysiotherapeutische behandelingen en vijf gesprekken met een mental coach.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat slechts sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd vanwege de principiële betekenis daarvan voor mogelijke toekomstige gevallen.
4.2. Appellante heeft hangende de procedure bij de rechtbank het voorschakeltraject afgerond. Dat betekent dat zij geen procesbelang meer had bij een beoordeling van de vraag of zij gelet op haar lichamelijke en psychische situatie tot het volgen van een dergelijke traject in staat kon worden geacht. Aan het feit dat een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% op arbeidskundige gronden er toe heeft geleid dat van appellante een re-integratieactiviteit werd verlangd en er toe kan leiden dat het Uwv in de toekomst aan appellante opnieuw een re-integratieverplichting oplegt, kan appellante geen procesbelang ontlenen. Aan de inzet van een volgend re-integratieinstrument zal een door het Uwv te nemen besluit inhoudende een verdere bijstelling van de re-integratievisie voorafgaan en daartegen kan appellante immers dan bezwaar maken en zo nodig beroep instellen.
4.3. De rechtbank heeft het wegvallen van procesbelang niet onderkend. Omdat zij het beroep tegen het besluit van 10 september 2008 ongegrond heeft verklaard in plaats van niet-ontvankelijk, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Voor terugwijzing naar de rechtbank is geen aanleiding. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het besluit van 10 september 2008 niet-ontvankelijk verklaren.
5. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante. De kosten van rechtsbijstand zijn € 644,- in beroep en € 644,- in hoger beroep, in totaal € 1.288,-. Van andere kosten is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 10 september 2008 niet-ontvankelijk;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.288,-, te voldoen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
KR