ECLI:NL:CRVB:2010:BO3342

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2858 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op kinderbijslag voor uitwonende kinderen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtbank oordeelde dat appellant geen recht heeft op kinderbijslag voor zijn uitwonende kinderen, die in Marokko verblijven. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 november 2010 uitspraak gedaan. Appellant had eerder een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ontvangen waarin hem werd meegedeeld dat hij met ingang van het derde kwartaal van 2006 geen recht meer had op kinderbijslag, omdat zijn kinderen niet in belangrijke mate door hem werden onderhouden. De rechtbank bevestigde dit besluit, omdat appellant onvoldoende bewijs had geleverd van zijn onderhoudsbijdrage aan zijn kinderen.

Appellant stelde in hoger beroep dat hij wel degelijk had aangetoond zijn kinderen te hebben onderhouden en dat de Svb de originele betalingsbewijzen had vernietigd, waardoor de Svb de gevolgen daarvan zou moeten dragen. De Raad oordeelde echter dat appellant niet had aangetoond welke specifieke betalingen hij had gedaan en dat hij niet kon bewijzen dat hij aan de onderhoudsbijdrage had voldaan. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om bewijs te leveren van zijn betalingen, en dat de Svb in redelijkheid kon eisen dat hij originele stukken overlegde.

De Raad concludeerde dat appellant niet had voldaan aan de vereiste onderhoudsbijdrage en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen proceskosten vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 november 2010.

Uitspraak

09/2858 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 april 2009, 08/3237 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 5 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Bronsveld, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2010. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 22 januari 2008 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van het derde kwartaal van 2006 geen recht heeft op kinderbijslag voor zijn kinderen [M.], geboren [in] 2003 en [I.], geboren [in] 2004 beiden wonende te Marokko, aangezien deze kinderen uitwonend zijn en niet in belangrijke mate door appellant zijn onderhouden.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 6 juni 2008 heeft de Svb de bezwaren van appellant tegen de weigering van kinderbijslag bij het besluit van 22 januari 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 6 juni 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat de kinderen van appellant woonachtig zijn in Marokko en niet tot het huishouden van appellant behoren. Dat betekent dat appellant slechts aanspraak kan maken op kinderbijslag indien hij kan aantonen dat hij zijn kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden. De rechtbank is van oordeel dat appellant in onvoldoende mate stortings- en ontvangstbewijzen heeft overgelegd en dat de bedragen van de betalingen onvoldoende zijn om te kunnen voldoen aan de vereiste onderhoudsbijdrage in de betreffende perioden.
3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat hij wel in voldoende mate heeft aangetoond zijn kinderen te hebben onderhouden. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat nu de Svb de door hem overgelegde bewijsstukken heeft vernietigd, de Svb de gevolgen daarvan dient te dragen. Verweerder dient daarom uit te gaan van de uitlatingen van appellant dat hij voldoende aan het onderhoud heeft bijgedragen. Tevens is aangevoerd dat het GWK, via welke instelling appellant de onderhoudsbijdrage heeft overgemaakt, niet opnieuw stortings- en ontvangstbewijzen verstrekt. De rechtbank heeft ten aanzien van dit punt ten onrechte overwogen dat appellant deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft de bewijslast dienaangaande ten onrechte bij appellant gelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat, mede gezien de datum van het primaire besluit, 22 januari 2008, het onderhavige geschil betrekking heeft op het recht op kinderbijslag over het derde kwartaal van 2006 tot en met het vierde kwartaal van 2007.
4.2. De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de kinderen van appellant gedurende de in overweging 4.1 genoemde tijdvakken in Marokko hebben verbleven en niet tot zijn huishouden behoorden. Dat betekent dat appellant slechts aanspraak op kinderbijslag heeft als hij gedurende de betreffende kwartalen heeft voldaan aan de bij en krachtens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) gestelde voorwaarde dat hij zijn kinderen in belangrijke mate, dat wil zeggen vanaf oktober 2005 voor een bedrag van ten minste € 386,--, vanaf oktober 2006 voor een bedrag van ten minste € 393,-- en vanaf oktober 2007 voor een bedrag van ten minste € 400,-- per kind per kwartaal, heeft onderhouden.
4.3. Blijkens vaste rechtspraak van de Raad dient een verzekerde desgevraagd op een voor het uitvoeringsorgaan eenvoudig te controleren wijze - met name door middel van internationale postwissels of bankoverschrijvingen ten name van de persoon die de kinderen verzorgt - aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat hij voor zijn niet in Nederland verblijvende kinderen heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage. Voorts heeft de Raad al eerder overwogen dat in gevallen waarin stortingsbewijzen van betalingen worden overgelegd, door de Svb in redelijkheid tevens ontvangstbewijzen van die betalingen mogen worden verlangd.
4.4. Ter zitting heeft de gemachtigde van de Svb toegelicht dat de Svb daarbij de volgende werkwijze heeft. De verzekerde dient originele stukken over te leggen. Deze stukken worden gescand in een zogenoemde scanstraat. Originele stukken worden na enige tijd teruggezonden. Stukken die geen A4 formaat hebben, zoals stortings- en ontvangstbewijzen, worden eerst gekopieerd voordat zij worden gescand.
4.5. Op 5 december 2007 heeft appellant telefonisch aan de Svb gemeld dat hij originele overmakingsbewijzen van het GWK Roosendaal aan de Svb heeft toegezonden, waaruit stortingen naar Marokko blijken. Hij heeft meegedeeld de originele stukken niet terug te hebben ontvangen. Het betreft stortingen op 4, 10 en 22 oktober 2007 en 5, 8 en
26 november 2007. Uit onderzoek door de Svb dat vervolgens heeft plaats gevonden, blijkt dat medewerkers van de postkamer de originelen hebben gekopieerd en vervolgens abusievelijk hebben vernietigd in plaats van teruggezonden naar appellant. De Svb heeft daarvoor excuses aangeboden en toegezegd de kopieën als geldig bewijs te zullen accepteren. Van de stortingen op genoemde data bevinden zich stortingsbewijzen, en één ontvangstbewijs, onder de gedingstukken.
4.6. Appellant heeft zich in zijn bezwaarschrift op het standpunt gesteld dat het wellicht zo is dat van de originele stukken exemplaren niet gekopieerd zijn en thans in kopie ontbreken. Eerst ter zitting bij de rechtbank heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij meer stukken heeft overgelegd dan gekopieerd zijn. In het hoger beroepschrift heeft appellant gesteld dat geen kopieën zijn gemaakt van de toegezonden stukken, althans niet van alle stukken. De Svb heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat alle overgelegde stukken zijn gekopieerd en zich thans in kopie in het dossier bevinden. Voorts heeft de Svb erop gewezen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer stortingen heeft gedaan dan reeds bekend zijn, nu hij geen concrete storting noemt of bewijzen daarvan levert. Hij maakt op deze wijze niet aannemelijk dat er iets is kwijtgeraakt.
4.7. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat het feit dat de Svb originele betalingsbewijzen heeft vernietigd, in het onderhavige geval met zich brengt dat aangenomen moet worden dat aan de vereiste onderhoudsbijdrage is voldaan. Appellant heeft aanvankelijk alleen de mogelijkheid geopperd dat er meer originelen zijn overgelegd dan zijn gekopieerd. Pas in een laat stadium heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat dat feitelijk ook het geval is geweest. Appellant heeft echter nergens gesteld welke concrete betalingen dat dan betreft. Noch heeft hij in concreto gesteld welke stukken hij aangaande die betalingen aan de Svb heeft overgelegd. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat appellant in de kwartalen in geding, als hij stortingen deed, substantiële bedragen vanaf rond de € 200,-- ter beschikking stelde, welke bedragen moeten zijn onttrokken aan een bron in Nederland. Aldus moet voor appellant mogelijk zijn geweest hieromtrent in concreto een standpunt in te nemen. Appellant heeft echter slechts in zijn algemeenheid gesteld meer stukken te hebben overgelegd dan zijn gekopieerd. Op deze wijze is er geen aanknopingspunt ontstaan om aan te nemen dat de Svb is afgeweken van de in paragraaf 4.3 geschetste handelwijze alle aangeleverde stukken die geen A4 formaat hebben, zoals stortings- en ontvangstbewijzen, te kopiëren en vervolgens te scannen. De Raad is van oordeel dat dient te worden uitgegaan van de op deze wijze door de Svb ingenomen en in het besluit op bezwaar van 6 juni 2008 opgesomde stortings- en ontvangstbewijzen. Deze opsomming en de waardering daarvan door de Svb zijn voor het overige niet in geschil. De Raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet is komen vast te staan dat appellant heeft voldaan aan de onderhoudseis in de kwartalen in geding. Aan de grief met betrekking tot het risico van het al dan niet verstrekken door het GWK van nieuwe stortings- en ontvangstbewijzen, komt de Raad niet toe.
4.8. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.9. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en C.G. Kasdorp als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) T.J. van der Torn.
CVG