ECLI:NL:CRVB:2010:BO3251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3283 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2010, gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zich op 1 april 2001 ziek meldde vanwege hoofdpijn-, nek- en schouderklachten na een val. Aan appellant was eerder een WAO-uitkering toegekend, maar het Uwv herzag deze per 26 april 2008 naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant ging in beroep tegen deze herziening, maar de rechtbank Groningen verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere stellingen en voerde aan dat er een discrepantie bestond tussen de medische oordelen van verschillende artsen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv in hoger beroep pas een afdoende arbeidskundige onderbouwing had gegeven voor de herziening van de uitkering. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand bleven. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 644,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling bij herziening van uitkeringen.

Uitspraak

09/3283 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 29 april 2009, 08/758 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.H. Theunissen, werkzaam bij Juridische Dienstverlening Nederland B.V. te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2010. Appellant noch zijn gemachtigde is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.R. Abdoelhak.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij brief van 10 juni 2010 heeft het Uwv een nadere rapportage van bezwaararbeidsdeskundige G. van Dam overgelegd.
Het onderzoek is hervat op de zitting van 24 september 2010 waar appellant en zijn opvolgende gemachtigde, mr. A.R. van de Veen, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, zoals tevoren schriftelijk is aangekondigd, niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Belopavlovic.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft laatstelijk als hoofd bedrijfsrestaurant gewerkt. Op 1 april 2001 heeft appellant zich ziek gemeld wegens hoofdpijn-, nek- en schouderklachten na een val een trap en in verband hiermee is hem met ingang van 31 maart 2002 een WAO-uitkering toegekend die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2. Bij het besluit van 11 juli 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv zijn besluit van 25 februari 2008 gehandhaafd, waarbij de WAO-uitkering van appellant per 26 april 2008 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere in bezwaar en beroep aangevoerde stellingen herhaald. Aangegeven is dat er een discrepantie bestaat tussen het oordeel van arts Dijkstra en die van (behandelend) orthopeed C.L.E. Gerritsma-Bleeker. Deze laatste heeft bij brief van 17 december 2008 aangegeven dat appellant mag bewegen op geleide van de klachten. Volgens appellant lijkt deze conclusie niet in overeenstemming met die van Dijkstra die in zijn rapport heeft aangegeven dat appellant in verband met zijn rug- nek- en schouderklachten juist in beweging dient te blijven. Appellant is van mening dat met de brief van Gerrtisma-Bleeker een urenbeperking, zoals eerder gehanteerd, is gerechtvaardigd. Tot slot heeft appellant aangegeven dat de hem voorgehouden functies niet van een voldoende arbeidskundige toelichting zijn voorzien.
4.1. Evenals de rechtbank en met overneming van haar overwegingen in de aangevallen uitspraak heeft de Raad in de in dit geding beschikbare medische en andere gegevens geen aanknopingspunten gevonden te twijfelen aan de juistheid van het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medische oordeel. Met betrekking tot het verrichte medisch onderzoek neemt de Raad in aanmerking dat Dijkstra appellant tweemaal heeft onderzocht namelijk op 14 juni 2007 en 18 januari 2008. Daarbij heeft hij een anamnese afgenomen, kennis genomen van de visie van appellant en heeft hij de eerdere medische beoordelingen bij zijn overwegingen betrokken. Naar aanleiding van deze onderzoeken heeft deze arts beperkingen aangenomen in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en heeft hij specifiek na het tweede onderzoek deze FML aangescherpt vanwege de verslechtering van de schouder- en visusklachten. Bezwaarverzekeringsarts
P.A.M. van Zelst heeft in zijn rapport van 30 juni 2008 overtuigend en afdoende aangegeven waarom de door Dijkstra opgestelde FML kan worden gevolgd. Daarbij is informatie van de huisarts betrokken. Tevens heeft hij gemotiveerd aangegeven waarom de eerder gehanteerde urenbeperking kan vervallen en waarom de aangegeven psychische klachten geen aanleiding geven tot beperkingen. Tot slot is de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 21 januari 2009 gemotiveerd ingegaan op de door appellant in beroep overgelegde brief van 17 december 2008 van Gerritsma-Bleeker. De Raad onderschrijft deze rapporten.
4.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad van oordeel dat door het Uwv eerst bij rapport van 10 juni 2010 van bezwaararbeidsdeskundige Van Dam genoegzaam is onderbouwd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van elektromonteur, meteropnemer en wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur, berekend zijn voor de belastbaarheid van appellant. Daarbij is de functie van conciërge, huismeester, huisbewaarder niet geschikt bevonden door de bezwaararbeidsdeskundige.
4.3. Nu het Uwv eerst in hoger beroep een afdoende arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft gegeven, is dit voor de Raad aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand laten.
5. Ten slotte ziet de Raad aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten die appellant in beroep en in hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 644,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) M.A. van Amerongen.
CVG