ECLI:NL:CRVB:2010:BO3236

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-644 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de geschiktheid van appellante voor arbeid na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in februari 1993 uitviel wegens psychische klachten. Na een herbeoordeling door de verzekeringsarts H.B.G. Borninkhof op 23 juli 2007, waarin inconsistenties werden vastgesteld tussen de claim van appellante en haar activiteitenpatroon, heeft het Uwv op 29 november 2007 de WAO-uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 24 april 2008. De rechtbank Amsterdam heeft op 17 december 2009 het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat zij in staat is om 20 uur per week te werken in productiefuncties. Ze betoogde dat de rechtbank geen onafhankelijke medisch deskundige heeft benoemd en dat er geen rekening is gehouden met haar mislukte re-integratie. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 5 november 2010 behandeld. De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende was toegelicht. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de conclusie van het Uwv konden weerleggen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de herziening van de WAO-uitkering terecht was gedaan.

De Raad heeft geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier.

Uitspraak

10/644 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2009, 08/1739 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Stoppelenburg, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 24 september 2010, waar partijen, zoals aangekondigd, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als voltijds administratief medewerkster, toen zij in februari 1993 uitviel wegens psychische klachten. In aansluiting op het volmaken van de wettelijke wachttijd is haar met ingang van 1 februari 1994 een uitkering ingevolge de Wet op arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij de vijfdejaars herbeoordeling (in 2002)
is - op basis van een beoordeling van het dossier - de WAO-uitkering ongewijzigd voortgezet.
1.2. De verzekeringsarts M. Verdenius heeft dossieronderzoek verricht en appellante tijdens een spreekuurcontact onderzocht voor een herbeoordeling in het kader van het aangepaste Schattingsbesluit. In het rapport van dit onderzoek van 16 maart 2007, na ontvangst van onder andere informatie van de huisarts, aangevuld bij rapport van
8 juni 2007, zijn de psychische klachten van appellante beschreven. Overwogen wordt dat appellante niet voldoet aan de standaard geen duurzame benutbare mogelijkheden, maar dat zij wel een persoonlijkheidsstoornis heeft die haar kwetsbaar maakt voor depressies. Zij is aangewezen op werk waarin zij met een kleine groep vaste mensen samenwerkt en geen contacten met klanten of patiënten heeft. Het werk dient ook veilig te zijn (niet op hoogte of met conflicten). Tevens mag het werk niet in de nachtelijke uren plaatsvinden. Op haar mag ook geen te grote druk worden gelegd om tot werkhervatting te komen. Er is daarom reden om een urenbeperking toe te kennen en appellante aangewezen te achten op intensieve begeleiding.
1.3. In het kader van de voorgeschreven tweede beoordeling is appellante op 23 juli 2007 onderzocht door verzekeringsarts H.B.G. Borninkhof. Deze verzekeringsarts stelde inconsistenties vast tussen de claim van appellante volledig arbeidongeschikt te zijn en haar activiteitenpatroon, verweer en de onderzoeksbevindingen. Buiten de wisselende anhedonie door de depressie spelen ook passiviteit en vermijding een rol. Activering wordt noodzakelijk geacht. Op energetisch vlak is er een reden voor een urenbeperking. In het rapport van het overleg tussen Verdenius en Borninkhof van 21 augustus 2008 wordt geconcludeerd dat er geen reden is voor een intensieve begeleiding/voortdurend toezicht bij het verrichten van werk. De mogelijkheden en beperkingen van appellante ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 augustus 2007.
1.4. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige M. van Straaten in een rapport van
28 november 2007, na functieduiding, het verlies aan verdienvermogen berekend en vastgesteld op 68,42%.
1.5. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 29 november 2007 met ingang van 30 januari 2008 de WAO-uitkering van appellante herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
2.1. In het kader van het tegen het besluit van 29 november 2007 gemaakte bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts K.T. Tan het dossier bestudeerd en de hoorzitting van
6 maart 2008 bijgewoond. In zijn rapport van 7 maart 2008 is Tan tot een andere conclusie over de belastbaarheid van appellante gekomen dan de primaire verzekeringsartsen. Appellante heeft forse beperkingen in haar sociaal functioneren en er is sprake van forse compensatiemechanismen gericht op het ontwijken van enige vorm van communicatie. Dit is passend bij een sociale fobie. Wegens decompensatierisico is intensieve begeleiding noodzakelijk. In de door Tan aangepaste FML van 7 maart 2008 is neergelegd dat appellante beperkt is ten aanzien van het verdelen van de aandacht. Tevens is zij aangewezen op (a) werk dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldig feedback) en/of intensieve begeleiding wordt uitgevoerd, (b) een voorspelbare werksituatie (zij kan niet flexibel inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of werkinhoud), (c) werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en (d) werk zonder verhoogd persoonlijk risico (met de opmerking: geen werkzaamheden waarbij een continue hoge oplettendheid is vereist). In de rubriek sociaal functioneren wordt appellante beperkt geacht ten aanzien van het eigen gevoelens uiten en samenwerken en sterk beperkt ten aanzien van het omgaan met conflicten. Appellante is tevens aangewezen op werk (a) waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact met klanten vereist is, (b) waarin meestal weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden vereist is, (c) waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden en (d) dat geen leidinggevende aspecten bevat. Ten slotte kan appellante niet ’s nachts werken en gemiddeld ongeveer 4 uur per dag/20 uur per week.
2.2. Vervolgens heeft bezwaararbeidsdeskundige J. Oosterveld op 22 april 2008 gerapporteerd. De eerder geduide functie behorend tot sbc-code 267050 (wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur) is komen te vervallen, omdat het gaat om zeer geconcentreerd solowerk. Op grond van de wel geschikt geachte functies, behorend tot sbc-codes 111174 (productiemedewerker papier, karton, drukkerij), 111190 (inpakker, handmatig), 272043 (productiemedewerker textiel, geen kleding) is de mate van arbeidsongeschiktheid door hem becijferd op 69,9%, dus nog steeds vallend in de klasse van 65 tot 80%
2.3. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 24 april 2008 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 november 2007 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellante verwezen naar de door haar in bezwaar en beroep naar voren gebrachte gronden. Zij vindt het onbegrijpelijk dat het Uwv haar in staat acht 20 uur per week te werken en dan ook nog eens in productiefuncties. Ten onrechte heeft de rechtbank geen onafhankelijke medisch deskundige benoemd. Ten onrechte heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de mislukte re-integratie. Ten slotte is betoogd dat de functies niet passend zijn.
5.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel over de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit te komen. De Raad is, net als de rechtbank, van oordeel dat de beperkingen van appellante door middel van een zorgvuldig medisch onderzoek zijn vastgesteld. Uit alle over appellante beschikbare medische informatie zijn geen gegevens naar voren gekomen die aanleiding geven voor de conclusie dat appelante op de datum in geding niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikte dan wel meer beperkt was dan het Uwv (in bezwaar) heeft aangenomen. In hoger beroep heeft appellante geen (nadere) medische gegevens overgelegd die in een andere richting wijzen. Dat het in januari 2009 gestarte re-integratietraject eind februari 2009 is gestopt, moge zo zijn, maar kan, gelet op de datum hier in geding: 30 januari 2008, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Hierin ligt besloten dat ook de Raad geen aanleiding ziet een deskundige te benoemen.
5.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat de geschiktheid van appellante voor de aan de herziening van de WAO-uitkering ten grondslag gelegde functies met het aanvullend rapport van arbeidsdeskundige Van Straaten van 6 februari 2008 en het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Oosterveld van 22 april 2008, welk rapport voor gezien is getekend door bezwaarverzekeringsarts Tan, voldoende is toegelicht.
5.3. Uit de overwegingen 5.1 en 5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Ten slotte acht de Raad geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2010.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) D.E.P.M. Bary.
IvR