ECLI:NL:CRVB:2010:BO2864

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4519 WAZ + 10/1663 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1998 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt vanwege psychische en lichamelijke klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. Appellante was werkzaam als zelfstandig begrafenisondernemer en had een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% toegekend gekregen. Na herbeoordeling door het Uwv werd haar uitkering per 18 februari 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Dit besluit werd door appellante bestreden, omdat zij van mening was dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar klachten en beperkingen.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv met de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) de beperkingen van appellante ten gevolge van haar longklachten, klachten aan de linkerhand en psychische klachten juist heeft vastgesteld. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat de medische beoordeling van het Uwv voldoende onderbouwd was. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar standpunt ondersteunen. De Raad concludeert dat de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies toereikend is gemotiveerd en dat er geen aanleiding is om de FML te wijzigen.

De uitspraak van de rechtbank Arnhem wordt bevestigd, het beroep tegen het besluit van 17 maart 2010 wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.

Uitspraak

09/4519 WAZ
10/1663 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 juli 2009, 08/4266 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.E. de Hoop hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 17 maart 2010 ingezonden.
Bij brief van 9 september 2010 heeft mr. De Hoop hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2010, waar appellante -met kennisgeving- niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als zelfstandig begrafenisondernemer voor 60 uur per week. In verband met psychische en diverse lichamelijke klachten is haar sedert 6 maart 1997 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, met ingang van
1 januari 1998 ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen (WAZ), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Na herbeoordeling is de uitkering van appellante bij besluit van 17 december 2007 met ingang van 18 februari 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellante met inachtneming van haar beperkingen, vastgelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), geschikt is voor gangbare arbeid. Voorbeelden van passende functies zijn haar voorgehouden. De verdiensten in deze functies resulteren in een verlies aan verdienvermogen van 60,5%. Het hiertegen gemaakte bezwaar van appellante heeft het Uwv bij besluit van 14 augustus 2008 (besluit 1) ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, het besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak.
2.2. De rechtbank heeft met betrekking tot de longklachten geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de daarbij behorende beperkingen niet juist zijn weergegeven in de FML. De rechtbank kan appellante voorts niet volgen in haar stelling dat de beperkingen van de dominante linkerhand zijn onderschat. Het betoog van appellante dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is nu verzuimd is informatie op te vragen bij de behandelend klinisch psycholoog treft naar het oordeel van de rechtbank evenmin doel. De rechtbank heeft besluit 1 vernietigd omdat de bezwaarverzekeringsarts niet is ingegaan op de klachten van appellante als gevolg van de voorhoofdsholteontstekingen en de gevolgen van de voorhoofdsholteoperatie in 2007, zodat het medisch oordeel dat aan besluit 1 ten grondslag ligt ontoereikend is gemotiveerd.
3.1. Appellante stelt zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak en in reactie op het in rubriek 1 genoemd besluit van 17 maart 2010 (besluit 2) op het standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en haar beperkingen niet juist heeft ingeschat. Zij acht zich niet in staat duurzaam arbeid te verrichten.
3.2. Bij besluit 2 is door het Uwv uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak. Bezwaarverzekeringsarts M.P.W. Kreté heeft onderzoek gedaan naar de klachten van appellante als gevolg van de voorhoofdsholteontstekingen en naar gevolgen van de voorhoofdsholteoperatie in 2007 en van zijn bevindingen verslag gedaan in zijn rapport van 15 februari 2010. Kreté heeft vastgesteld dat met deze problematiek voldoende rekening is gehouden bij de vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellante. Hij heeft geen aanwijzing gezien de FML te wijzigen. Gelet hierop heeft het Uwv geconcludeerd dat appellante onveranderd geschikt is tot het vervullen van de met inachtneming van haar beperkingen geduide functies. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat het Uwv met besluit 2 niet geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoet gekomen. Ingevolge de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wordt het beroep van appellante geacht mede te zijn gericht tegen dat besluit. De Raad zal de door appellante aangevoerde gronden tegen het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en tegen het aanvullende standpunt van het Uwv in besluit 2 gezamenlijk bespreken
4.2. Met betrekking tot de medische component van de onderhavige schatting overweegt de Raad het volgende. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv met de FML de beperkingen van appellante ten gevolge van haar longklachten, de klachten aan de linkerhand en de psychische klachten juist heeft vastgesteld. De Raad stelt zich achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak die de rechtbank ter onderbouwing van dat oordeel heeft gegeven. Voorts heeft de Raad in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gevonden het standpunt van Kreté dat er geen aanleiding is tot wijziging van de FML en het daarop gebaseerde aanvullende standpunt van het Uwv, voor onjuist te houden. Evenmin als bij de rechtbank heeft appellante in de fase van het hoger beroep medische gegevens in het geding gebracht, waaruit blijkt dat zij per 18 februari 2008 -naar objectieve maatstaven gemeten- meer beperkt is dan in de FML is aangenomen.
4.3. Aldus uitgaande van de juistheid van de door het Uwv voor appellante aangenomen medische beperkingen met betrekking tot het verrichten van arbeid, is de Raad van oordeel dat de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies toereikend is gemotiveerd. Daarvoor verwijst de Raad naar het zich onder de gedingstukken bevindende rapport van arbeidsdeskundige E.G.H. van Leuteren van 19 december 2007, welk rapport op zichzelf door appellante niet is bestreden.
4.4. Uit hetgeen is overwogen onder 4.2 en 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd en het beroep tegen besluit 2 ongegrond moet worden verklaard. Het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding moet in verband hiermee worden afgewezen.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 17 maart 2010 ongegrond;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.
RH