ECLI:NL:CRVB:2010:BO2852

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1029 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Vakantieregeling WW en het recht op WW-uitkering

In deze zaak gaat het om de toepassing van de Vakantieregeling WW in relatie tot het recht op een WW-uitkering. Appellant, die sinds 23 juli 2007 een uitkering ontvangt op basis van de Werkloosheidswet (WW), had aangegeven van 17 juli 2009 tot en met 20 augustus 2009 met vakantie te gaan. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloot dat de WW-uitkering van appellant tot en met 13 augustus 2009 doorbetaald zou worden, maar dat hij over vijf dagen geen WW-uitkering zou ontvangen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank ’s-Gravenhage oordeelde dat het Uwv de Vakantieregeling WW correct had toegepast. De rechtbank stelde vast dat de regeling bepaalt dat een werknemer per kalenderjaar recht heeft op 20 dagen vakantie met behoud van uitkering, maar dat niet-genoten vakantiedagen niet kunnen worden overgeheveld naar een volgend jaar. Appellant voerde aan dat hij in 2008 geen vakantie had genoten en dat de regeling het overhevelen van niet-genoten dagen niet verbiedt. De rechtbank wees dit beroep op redelijkheid en billijkheid af, omdat de regels geen ruimte bieden voor discretionaire bevoegdheid van het Uwv.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de Vakantieregeling WW een algemeen verbindend voorschrift is en dat afwijkingen van de daarin opgenomen bepalingen niet mogelijk zijn. De Raad concludeerde dat vakantiedagen die aan het einde van een kalenderjaar over zijn, niet meegenomen kunnen worden naar het volgende jaar. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit terecht in stand was gelaten. Aangezien het hoger beroep niet slaagde, werd het Uwv niet veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

10/1029 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 februari 2010, 09/5778 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2010. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant ontvangt sinds 23 juli 2007 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Naar aanleiding van de opgave van appellant dat hij van 17 juli 2009 tot en met 20 augustus 2009 met vakantie gaat heeft het Uwv bij besluit van 12 juni 2009 vastgesteld dat de WW-uitkering van appellant tot en met 13 augustus 2009 wordt doorbetaald en dat hij over vijf dagen geen WW-uitkering krijgt. Bij beslissing op bezwaar van 12 augustus 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 juni 2009 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft toepassing gegeven aan artikel 19, eerste lid, aanhef en onder j, van de WW, in samenhang met artikel 2 van de Vakantieregeling WW.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het Uwv een juiste toepassing heeft gegeven aan de Vakantieregeling. De rechtbank overwoog onder meer dat uit de tekst van artikel 2 van de Vakantieregeling WW moet worden afgeleid dat het maximum van 20 dagen opgenomen mag worden gedurende één kalenderjaar, dus van 1 januari tot en met 31 december. Uit de omstandigheid dat in aanvulling daarop geen mogelijkheid tot overhevelen in de wet is geregeld moet naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat het overhevelen van niet benutte vakantiedagen niet mogelijk is. Ten aanzien van het beroep van appellant op de redelijkheid en billijkheid, door de rechtbank opgevat als een beroep op artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wees de rechtbank erop dat de hier aan de orde zijnde regels aan het Uwv geen discretionaire bevoegdheid geven.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv en de rechtbank ten onrechte geen rekening hebben gehouden met de omstandigheid dat hij in 2008 geen vakantie heeft genoten en dat de Vakantieregeling het overhevelen van de in 2008 niet-genoten dagen naar het jaar 2009 niet verbiedt. Appellant meent dat hem om redenen van redelijkheid en billijkheid moet worden toegestaan om vijf vakantiedagen uit 2008 over te hevelen naar 2009.
4. De Raad, oordelend over de aangevallen uitspraak, overweegt als volgt.
4.1. In artikel 19 van de WW zijn uitsluitingsgronden voor het recht op WW opgenomen. Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder j, van dit artikel heeft de werknemer die vakantie geniet geen recht op uitkering. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de WW is bij besluit van 4 december 2003, Stcrt 2003, 242, een ministeriële regeling vastgesteld met betrekking tot de vaststelling van de periode gedurende welke de werknemer, in afwijking van het eerste lid, onderdeel j, met behoud van zijn recht op uitkering vakantie kan genieten (hierna: Vakantieregeling WW).
In artikel 2 van de Vakantieregeling WW is bepaald dat de werknemer per kalenderjaar gedurende 20 dagen vakantie kan genieten met behoud van zijn recht op uitkering op grond van de WW. De Vakantieregeling WW voorziet niet in het overhevelen van niet-genoten vakantiedagen naar een volgend jaar.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat in het kader van de toepassing van de WW, vakantiedagen die aan het einde van een kalenderjaar over zijn, niet kunnen worden meegenomen naar een volgend kalenderjaar. De Raad onderschrijft dan ook de overwegingen die de rechtbank tot het oordeel hebben geleid dat het Uwv de Vakantieregeling WW juist heeft toegepast. De Raad verwijst verder naar zijn uitspraak van 8 juli 2010, LJN BN1695. Uit het feit dat de Vakantieregeling WW het karakter heeft van een algemeen verbindend voorschrift volgt dat afwijking van de daarin opgenomen bepalingen niet mogelijk is. Voor toetsing van het bestreden besluit aan artikel 3:4, tweede lid, van de Awb is, gezien het karakter van de regeling, geen plaats.
4.3. Gelet op het vorenstaande komt de Raad tot het oordeel dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten.
5. Nu het hoger beroep niet slaagt, bestaat geen aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010.
(get.) B.M. van Dun.
(get.) A.L. de Gier.
EK