ECLI:NL:CRVB:2010:BO2840

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-117 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de einddatum van de WW-uitkering na ziekteperiode

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de herziening van de einddatum van de WW-uitkering van de appellant, die in beroep ging tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de einddatum van de WW-uitkering op 31 oktober 2010 gesteld moest worden, maar het Uwv had op goede gronden besloten dat deze einddatum op 29 juli 2010 moest worden vastgesteld, rekening houdend met een ziekteperiode van de appellant.

De Raad heeft in zijn overwegingen bevestigd dat de periode na herleving van de WW-uitkering twee jaar minus drie maanden bedraagt. De Raad heeft daarbij de eerste drie maanden waarin de appellant ziekengeld ontving buiten beschouwing gelaten. Dit leidde tot de conclusie dat de einddatum van de WW-uitkering niet op 31 oktober 2010, maar op 29 juli 2010 moest worden vastgesteld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de appellant afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Werkloosheidswet (WW) en de gevolgen van wijzigingen in de persoonlijke situatie van de uitkeringsgerechtigde. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling, wat betekent dat de kosten van de procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

10/117 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank `s-Hertogenbosch van 30 november 2009, 08/4434 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 9 september 2010 heeft appellant nog een aantal stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2010. Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.G. de Jong.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor de feiten verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is weergegeven. Die feiten vormen, gelet op de inhoud van de gedingstukken, ook voor de Raad uitgangspunt voor zijn beoordeling van het onderhavige geschil.
2. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel over het bestreden besluit van 11 november 2008. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en stelt zich achter hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen. Ook naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv, gelet op artikel 43, eerste en tweede lid, van de Werkloosheidswet (WW), zoals dat artikel luidde ten tijde van belang, op goede gronden besloten dat de periode na herleving van de WW-uitkering twee jaar minus 3 maanden bedraagt. Hiervan uitgaande is de einddatum terecht op 29 juli 2010 gesteld.
3. Met betrekking tot hetgeen appellant tegen de vaststelling van die einddatum heeft aangevoerd merkt de Raad het volgende op. Aan het besluit van 15 december 2005, waarbij appellant een WW-uitkering is toegekend over de periode van 1 november 2005 tot en met 31 oktober 2008, heeft appellant wat de einddatum van de loongerelateerde en vervolguitkering betreft niet de door hem gestelde verwachtingen kunnen ontlenen. In dat besluit is expliciet vermeld dat appellant gedurende voormelde periode een loongerelateerde uitkering zou ontvangen indien er niets in zijn situatie zou veranderen. Nu in die situatie een wijziging is gekomen vanwege een ziekteperiode, zijn bij de vaststelling van de herlevingsduur de eerste drie maanden waarin ziekengeld werd ontvangen buiten beschouwing gelaten met als gevolg dat niet 31 oktober 2010 de einddatum van de WW-uitkering is maar 29 juli 2010.
Dat appellant dit ervaart als onrechtvaardig kan niet leiden tot een afwijking van de toepasselijke bepalingen, net zo min als het feit dat het Uwv aanvankelijk een onjuiste grondslag voor het bestreden besluit heeft gekozen.
4. Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010.
(get.) H.G. Rottier
(get.) P. Boer
RH