[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 juli 2009, 08/3629 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Spijkenisse (hierna: College)
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
Namens appellante heeft mr. P. van den Berg, advocaat te Spijkenisse, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2010. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Nieuwenhuijsen, werkzaam bij de gemeente Spijkenisse.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is alleenstaand en woont zelfstandig. Zij heeft beperkingen tengevolge van ondermeer een neurologische aandoening.
1.2. Appellante ontving in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 mei 2008 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) huishoudelijke verzorging in natura naar een omvang van 6 uur per week. Daaraan lag een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) ten grondslag voor huishoudelijke verzorging naar een omvang van klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week).
1.3. Appellante heeft op 10 juli 2008 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wmo huishoudelijke verzorging aangevraagd naar een omvang van 6 uur per week.
1.4. Het College heeft de aanvraag van 10 juli 2008 bij besluit van 11 juli 2008 gehonoreerd in die zin dat aan appellante huishoudelijke hulp HH1b is toegekend voor 4 uur en 45 minuten per week. De daaraan ten grondslag gelegde indicatie bestrijkt de periode van 10 juli 2008 tot en met 9 juli 2013.
1.5. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 juli 2008.
1.6. Het College heeft het bezwaar tegen het besluit van 11 juli 2008 bij besluit op bezwaar van 27 augustus 2008 gegrond verklaard en de toegekende huishoudelijke hulp nader bepaald op een omvang van 5 uur en 10 minuten per week.
1.7. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft een verzoek van appellante om een voorlopige voorziening te treffen bij uitspraak van 15 oktober 2008, reg.nr. 08/3553, afgewezen.
1.8. Appellant is in beroep gegaan tegen het besluit van 27 augustus 2008. Zij heeft aangevoerd dat het onderzoek van het College onvoldoende zorgvuldig is geweest, dat de teruggang van het aantal toegekende zorguren ten opzichte van de CIZ-indicatie onvoldoende is gemotiveerd, dat zij door de teruggang haar vaste hulp niet heeft kunnen behouden en dat de toegekende zorgtijd per zorgonderdeel te laag is vastgesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 27 augustus 2008 in de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat niet gebleken is dat de door het College gehanteerde normtijden voor de huishoudelijke zorg ontoereikend zijn en dat appellante niet heeft kunnen verduidelijken voor welke werkzaamheden de normtijden onvoldoende zijn. De rechtbank heeft daarbij tevens nog in aanmerking genomen dat appellante van 1 januari 2007 tot en met week 11 van 2008 feitelijk minder huishoudelijke hulp heeft afgenomen dan waarvoor zij was geïndiceerd. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de vervanging van de vaste hulp van appellante door zorgverlener Careijn een beslissing is waarop het College geen invloed heeft. De rechtbank heeft de grond dat geen zorgvuldig onderzoek is verricht nu geen medisch onderzoek is gedaan, verworpen op de grond dat de medische beperkingen van appellante niet in geschil zijn.
3.1. Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Zij heeft aangevoerd dat haar algemene toestand is verslechterd, dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat een onaangekondigd huisbezoek heeft plaatsgevonden waarop zij zich niet heeft kunnen voorbereiden, dat niet blijkt waaruit de deskundigheid bestaat van de beambte die haar heeft bezocht, dat de lagere hulpafname voortkomt uit een ziekenhuisopname, dat zij haar vaste hulp is kwijtgeraakt door de urenverlaging en dat zij zich niet kan verenigen met de door het College gehanteerde normtijden.
3.2. Het College heeft verweer gevoerd. Het heeft naar voren gebracht dat het onderzoek niet onzorgvuldig is geweest en dat de omvang van de beperkingen tussen partijen niet in geschil is. In geschil is wel de hoeveelheid geïndiceerde tijd per hulpactiviteit. Het is aan de gemeente om beleid te voeren met betrekking tot de normtijden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en maakt de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen tot de zijne. Hij voegt daaraan toe dat de gestelde omstandigheid dat de algehele toestand van appellante is verslechterd, geen betekenis kan hebben voor het bestreden besluit, dat berust op een onderzoek naar die toestand op
10 juli 2008. Indien de situatie van appellante nadien is gewijzigd, staat het haar vrij een nieuwe aanvraag in te dienen. Appellante heeft de stelling dat haar toestand is verslechterd overigens in het geheel niet onderbouwd met concrete en verifieerbare gegevens. De Raad is niet gebleken dat het onderzoek van het College niet zorgvuldig is geweest. Het is in beginsel aan het College om te bepalen wanneer het onderzoek plaatsvindt en door wie dat wordt verricht. Appellante heeft geen verifieerbare gegevens ingezonden die twijfel doen zaaien over de juistheid van de bevindingen van het onderzoek van het College. De stelling dat appellante haar vaste hulp is kwijtgeraakt als gevolg van de urenvermindering is door haar evenmin aannemelijk gemaakt. Bovendien heeft appellante gekozen voor zorg in natura, waarvoor het uitgangspunt geldt dat de zorgaanbieder bepaalt welke zorgverlener wordt ingezet.
4.2. Hetgeen is overwogen onder 4.1 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en M.I. ’t Hooft als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010.