08/1892 AKW
08/2704 AKW
08/2705 AKW
op de hoger beroepen van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Middelburg van 13 februari 2008, 06/373 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en van 13 februari 2008, 06/468 en 06/469 (hierna: aangevallen uitspraak 2)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 29 oktober 2010
Namens appellant heeft C. Verbraeken, rechtshulpverlener te Temse, België, hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft een vraag van de Raad beantwoord.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2010. Namens appellant is C. Verbraeken verschenen en namens de Svb mr. A. Marijnissen.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Svb heeft een vraag van de Raad beantwoord.
De gemachtigde van appellant en appellant zelf hebben appellants standpunt nader toegelicht en de Raad stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 17 september 2010. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
1.1. Appellant heeft acht kinderen, [L.] en [S.], beiden geboren [in] 1990, [N.], geboren [in] 1992, [S.], geboren [in] 1993, [J.], geboren [in] 1996, [N.] en [M.], beiden geboren [in] 1994, en [N.], geboren [in] 1998. [N.] en [M.] verbleven van juni 1997 tot maart 2000 in Nederland. Voor het overige woonden alle kinderen in Irak.
1.2. Bij besluit van 23 juni 2003 heeft de Svb kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2000 ten behoeve van [N.] en [M.] geweigerd op de grond dat appellant deze kinderen niet in belangrijke mate heeft onderhouden. Bij besluit van 14 februari 2006 (hierna: besluit 1) heeft de Svb dat besluit van 23 juni 2003 na bezwaar gehandhaafd.
1.3. Bij besluit van 23 juni 2003 heeft de Svb met ingang van het tweede kwartaal van 1998 kinderbijslag ten behoeve van [L.], [S.], [N.], [S.] en [J.] geweigerd op de grond dat appellant deze kinderen niet in belangrijke mate heeft onderhouden. Bij besluit van 14 februari 2006 (hierna: besluit 2) heeft de Svb appellants bezwaar tegen dat besluit van 23 juni 2003 gegrond verklaard en het besluit ingetrokken. Aan appellant is over het derde en vierde kwartaal van 1999 kinderbijslag ten behoeve van [L.], [S.], [N.], [S.] en [J.] toegekend. Over het tweede kwartaal van 1998 tot en met het tweede kwartaal van 1999 is opnieuw kinderbijslag ten behoeve van deze kinderen geweigerd.
1.4. Bij besluit van 10 maart 2005 heeft de Svb over het vierde kwartaal van 1998 tot en met het vierde kwartaal van 1999 kinderbijslag ten behoeve van [N.] geweigerd op de grond dat appellant [N.] in die kwartalen niet in belangrijke mate heeft onderhouden. Bij besluit van 14 februari 2006 (hierna: besluit 3) heeft de Svb appellants bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2005 gegrond verklaard en het besluit ingetrokken. Aan appellant is over het derde en vierde kwartaal van 1999 kinderbijslag ten behoeve van [N.] toegekend. Over het vierde kwartaal van 1998 tot en met het tweede kwartaal van 1999 is opnieuw kinderbijslag ten behoeve van [N.] geweigerd.
2. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 appellants beroep tegen besluit 1 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, met bepalingen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht. Voorts is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank appellants beroepen tegen de besluiten 2 en 3 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant kinderbijslag ten behoeve van alle kinderen gevorderd over het tweede kwartaal van 1996 tot en met het eerste kwartaal van 2006.
4.1. De Raad overweegt in de eerste plaats geen aanleiding te hebben gezien het onderzoek ter zitting van 17 september 2010 uit te stellen tot een nadere datum, zoals door de gemachtigde van appellant is verzocht. Hij neemt daarbij in aanmerking dat de gemachtigde van appellant ter zitting van 3 februari 2010 ten volle in de gelegenheid is geweest het standpunt van appellant toe te lichten en dat het onderzoek slechts was heropend om het recht op kinderbijslag over één kwartaal nader te onderzoeken. De Raad laat daarbij nog in het midden dat het verzoek om uitstel eerst in een laat stadium is gedaan.
4.2. Bij zijn beoordeling van de gedingen stelt de Raad voorop dat slechts de in deze procedures bestreden besluiten ter beoordeling staan. Hij merkt daarbij op dat de besluiten ten aanzien van andere kwartalen waarover appellant in hoger beroep kinderbijslag vordert, reeds in rechte vaststaan. Dit geldt voor appellants aanspraken op kinderbijslag over kwartalen gelegen vóór het tweede kwartaal van 1998, de weigering van kinderbijslag met ingang van het eerste kwartaal van 2000 voor de op dat moment in Irak verblijvende kinderen en de weigering van kinderbijslag voor [N.] en [M.] met ingang van het derde kwartaal van 2000. Voorts is over het tweede kwartaal van 1998 tot en met het eerste kwartaal van 2000 kinderbijslag voor [N.] en [M.] en over het derde en vierde kwartaal van 1999 ook voor de andere kinderen toegekend.
De Raad tekent daarbij aan dat namens de Svb ter zitting van de Raad is toegezegd dat de weigering van kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2000 op grond van de Wet beperking export uitkeringen opnieuw zal worden bezien, nu deze weigering berustte op de grond dat over het vierde kwartaal van 1999 geen recht op kinderbijslag bestond en over dat kwartaal inmiddels kinderbijslag ten behoeve van alle kinderen is toegekend.
4.3. De Raad stelt vervolgens vast dat de Svb ter zitting van de Raad van 3 februari 2010 heeft medegedeeld besluit 1 niet langer te handhaven en dat over het tweede kwartaal van 2000 kinderbijslag ten behoeve van [N.] en [M.] zal worden toegekend. De Raad ziet hierin aanleiding de aangevallen uitspraak 1 te vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit 1 in stand blijven.
4.4. Voor de beoordeling van de besluiten 2 en 3 staat centraal of appellant in het tweede en derde kwartaal van 1998 zijn vijf kinderen in Irak en na de geboorte van [N.] over het vierde kwartaal van 1998 tot en met het tweede kwartaal van 1999 zijn zes kinderen in Irak in belangrijke mate heeft onderhouden. Om aan deze eis te voldoen moet appellant in het tweede en het derde kwartaal van 1998 f 3.760,– en in het vierde kwartaal van 1998 tot en met het tweede kwartaal van 1999 f 4.590,– in het onderhoud van de kinderen hebben bijgedragen.
4.5. De Svb heeft aangegeven zijn standpunt dat appellant in het vierde kwartaal van 1998 niet aan de onderhoudseis heeft voldaan, niet langer te handhaven. Voor zover de bestreden besluiten op dit kwartaal zien, komen zij derhalve voor vernietiging in aanmerking, evenals de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de bestreden besluiten in zoverre in stand zijn gelaten.
4.6. De Raad stelt vast dat appellant ook volgens zijn eigen opgave over het tweede en het derde kwartaal van 1998 en over het eerste en het tweede kwartaal van 1999 niet aan genoemde onderhoudseis heeft voldaan.
4.7. De Raad kan de gemachtigde van appellant niet volgen in zijn stelling dat de onderhoudseis appellant niet kan worden tegengeworpen nu hij daarvan niet op de hoogte was gesteld. De Raad wijst erop dat het in de eerste plaats op de weg van appellant lag te informeren naar zijn mogelijke recht op kinderbijslag en de eisen waaraan hij moest voldoen om daarvoor in aanmerking te komen.
4.8. Het onder 4.5 tot en met 4.7 overwogene leidt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak 2 voor het overige voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg, voor zover deze niet reeds door de rechtbank zijn toegekend, en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,– voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,– voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt aangevallen uitspraak 1 voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit 1 in stand blijven;
Bepaalt dat de Svb een nieuw besluit op bezwaar neemt;
Bevestigt aangevallen uitspraak 1 voor het overige;
Vernietigt aangevallen uitspraak 2 voor zover deze betrekking heeft op appellants recht op kinderbijslag voor het vierde kwartaal van 1998;
Verklaart het beroep tegen de besluiten 2 en 3 gegrond voor zover deze besluiten zien op appellants recht op kinderbijslag voor het vierde kwartaal van 1998 en vernietigt de besluiten in zoverre;
Bepaalt dat de Svb in zoverre een nieuw besluit op bezwaar neemt;
Bevestigt aangevallen uitspraak 2 voor het overige;
Veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,–;
Bepaalt dat de Svb aan appellant het betaalde griffierecht van € 252,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2010.
(get.) M.M. van der Kade.