ECLI:NL:CRVB:2010:BO2750

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2390 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichten nieuwe woning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand door appellant, die zijn nieuwe woning moest inrichten. Appellant had eerder een woning gehuurd, maar moest deze verlaten op last van de woningstichting. Hij ontving een vergoeding van de woningstichting en diende op 18 februari 2007 een aanvraag in voor bijzondere bijstand voor het inrichten van zijn nieuwe woning. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo wees deze aanvraag af, omdat appellant al beschikte over inboedelgoederen en de noodzaak voor nieuwe meubels niet was aangetoond. De rechtbank Roermond verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad overwoog dat voor bijzondere bijstand moet worden vastgesteld of de kosten noodzakelijk zijn en voortkomen uit bijzondere omstandigheden. Appellant had geen bewijs geleverd dat hij niet meer beschikte over de geleende meubels en de noodzaak voor nieuwe meubels was niet aangetoond. Daarnaast werden de andere inrichtingskosten als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan beschouwd, die uit het inkomen moesten worden betaald. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat hij niet had kunnen reserveren voor deze kosten, en dat schulden niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt die recht gaven op bijstand.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof. De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, met J. de Jong als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 2 november 2010.

Uitspraak

08/2390 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 11 maart 2008, 07/1187 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: College)
Datum uitspraak: 2 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.B.M.A. Engelen, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2010. Namens appellant is verschenen mr. Engelen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant huurde een woning die hij op last van de woningstichting moest verlaten. De woningstichting heeft appellant daarvoor een vergoeding toegekend en hem een andere woning aangeboden, welke appellant eind 2006 heeft betrokken. Op 18 februari 2007 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor het inrichten van deze nieuwe woning.
1.2. Bij besluit van 22 maart 2007, gehandhaafd bij besluit van 14 augustus 2007, heeft het College dit verzoek om bijzondere bijstand afgewezen op de gronden dat appellant al de beschikking had over (geleende) inboedelgoederen terwijl de noodzaak van aanschaf van nieuwe niet vaststond, dat reeds was voorzien in een tegemoetkoming van de woningstichting en dat appellant tijdig had kunnen reserveren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 14 augustus 2007 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is - voor zover hier van belang - bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen, en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.1.2. De Raad heeft al vaker overwogen dat bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld dient te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De omstandigheid dat de alleenstaande of het gezin al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2. De Raad heeft in de gedingstukken geen aanwijzingen gevonden waaruit zou blijken dat appellant niet langer de beschikking zou hebben over de door hem geleende meubels of dat deze waren versleten, terwijl de gemachtigde van appellant desgevraagd ter zitting daarover geen duidelijkheid kon verstrekken. De noodzaak van het aanschaffen van nieuwe meubels is derhalve niet komen vast te staan.
4.3.1. Met betrekking tot andere niet gespecificeerde inrichtingskosten overweegt de Raad dat het hier gaat om kosten die gerekend worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3.2. Het is de Raad niet gebleken dat appellant niet had kunnen reserveren. Niet ontkend is dat appellant steeds de beschikking heeft gehad over een inkomen op bijstandsniveau en bovendien sinds 2004 over een langdurigheidstoeslag kon beschikken. Het argument dat appellant vanwege zijn schulden niet in de gelegenheid is geweest om te reserveren, gaat niet op. Volgens vaste rechtspraak kan het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die in het individuele geval bijstandverlening rechtvaardigt. Schulden, dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet op de WWB worden afgewenteld.
4.4. Bovendien is tussen partijen niet in geschil dat appellant een vergoeding heeft ontvangen van de woningstichting van ongeveer € 5000,-- en dat deze slechts gedeeltelijk is aangewend ter aflossing van de schuld bij Essent. Niet bestreden is ook dat appellant in ieder geval € 1.440,-- van de door de woningstichting verstrekte vergoeding op zijn bankrekening heeft gekregen en dat hij deze had kunnen aanwenden voor de inrichting van zijn nieuwe woning.
4.5. In hetgeen door appellant is aangevoerd zijn ook overigens geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 35 van de WWB gelegen.
4.6. Het hoger beroep treft geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2010.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) J. de Jong.
SB