ECLI:NL:CRVB:2010:BO2747

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5486 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag scootmobiel op basis van geschiktheid van alternatieve vervoermiddelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de afwijzing van haar aanvraag voor een scootmobiel door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg werd bevestigd. Appellante had in april 2007 een aanvraag ingediend voor twee vervoersvoorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), namelijk de regiotaxi en een scootmobiel. Het College had op 8 januari 2009 het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van de scootmobiel ongegrond verklaard, met als argument dat appellante gebruik kan maken van een fiets, al dan niet met hulpmotor, voor korte afstanden.

De rechtbank oordeelde dat het College zich op het advies van het CIZ kon baseren, waarin werd gesteld dat appellante in staat was om voor korte afstanden een normale fiets te gebruiken. De rechtbank concludeerde dat de combinatie van de regiotaxi en de fiets voldeed aan het compensatiebeginsel van de Wmo. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat een fiets voor haar geen geschikt vervoermiddel is voor langere afstanden en dat het College niet had gemotiveerd hoe het besluit bijdroeg aan haar zelfredzaamheid.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante haar stelling dat een fiets geen geschikt vervoermiddel is niet had onderbouwd. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van schending van artikel 26 van de Wmo. De Raad concludeerde dat de combinatie van de regiotaxi en de fiets voldoende was voor de mobiliteit van appellante, en dat haar jarenlange kluizenaarsbestaan geen reden was voor het verstrekken van een scootmobiel. De Raad wees ook een proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 oktober 2010.

Uitspraak

09/5486 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 augustus 2009, 09/978 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: College)
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.P.F. Arens, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 8 september 2010, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier, wat de feiten betreft, met het volgende.
1.1. Appellante heeft in april 2007 in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een aanvraag ingediend voor twee vervoersvoorzieningen, de regiotaxi en een scootmobiel.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 8 januari 2009 heeft het College het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van de aanvraag om gebruik van de regiotaxi gegrond verklaard en haar in aanmerking gebracht voor deze vorm van vervoersvoorziening. Het bezwaar tegen de weigering van een scootmobiel heeft het College ongegrond verklaard. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat er geen noodzaak is voor de verstrekking van een scootmobiel, omdat appellante gebruik kan maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen als een fiets, al dan niet met hulpmotor.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 8 januari 2009, voor zover daarbij is geweigerd om een scootmobiel te verstrekken, ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het College zich mogen baseren op het advies van CIZ van 10 december 2008, waarin onder meer is vermeld dat appellante in staat is voor korte afstanden gebruik te maken van een normale fiets. Omdat er geen sprake is van evenwichtsstoornissen is ook een fiets met elektrische trapondersteuning nog adequaat. Daarbij komt dat appellante ter zitting heeft verklaard dat zij beschikt over een fiets en een bromfiets, die zij daadwerkelijk gebruikt, zij het naar haar zeggen alleen voor korte stukjes. De rechtbank concludeert dat het College met de aan appellante toegekende vervoersvoorziening in de vorm van de regiotaxi in aanvulling op het gebruik van een fiets met hulpmotor of bromfiets heeft voldaan aan het in artikel 4 van de Wmo neergelegde compensatiebeginsel. Voorts is de rechtbank niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan het College gehouden zou zijn om de hardheidsclausule van artikel 8.1 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2007 (Verordening) toe te passen of ingevolge artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht van het beleid af te wijken. Ten slotte is de rechtbank niet gebleken dat op de zitting van de rechtbank van 17 april 2008 van de zijde van het College zou zijn toegezegd dat, als appellante uitbehandeld zou zijn, zij in aanmerking zou komen voor de gevraagde vervoersvoorzieningen. Dit betrof alleen de regiotaxi.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat een fiets voor haar geen geschikt vervoermiddel is om een park te bezoeken, een tocht van een paar uur te maken of om een middag te winkelen. Er is daarmee niet voldaan aan het compensatiebeginsel. Voorts is in strijd met artikel 26 van de Wmo niet gemotiveerd op welke wijze het besluit bijdraagt aan het behouden en bevorderen van haar zelfredzaamheid en normale maatschappelijke participatie. Het feit dat zij jarenlang een kluizenaarsbestaan heeft geleid, acht appellante reden voor toepassing van de hardheidsclausule. Ten slotte betwist zij het oordeel van de rechtbank over de door haar gestelde toezegging.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In hetgeen in hoger beroep - deels bij wijze van herhaling van het gestelde in eerste aanleg - is aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om in een andere zin dan de rechtbank te oordelen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en voegt daar het volgende aan toe.
4.2. Appellante heeft haar stelling dat een fiets (waaronder de Raad ook een fiets met hulpmotor of brommer begrijpt) voor haar geen geschikt vervoermiddel is niet onderbouwd, zodat de Raad reeds hierom deze beroepsgrond afwijst. Daarbij wijst de Raad erop dat een scootmobiel blijkens de Beleidsregels WMO gemeente Tilburg een vervoersvoorziening is, in aanvulling op de regiotaxi, voor korte afstandsvervoer, als een gewone fiets, snorfiets of brommer niet adequaat zijn. Niet gebleken is dat een fiets voor dit korte afstandsvervoer geen geschikt vervoermiddel is.
4.3. Van schending van artikel 26 van de Wmo is naar het oordeel van de Raad geen sprake. Het College heeft in het besluit van 8 januari 2009 uiteengezet dat appellante beperkt is in haar mobiliteit op de langere afstanden en dat zij daarvoor de regiotaxi kan gaan gebruiken. Voor de korte afstanden kan zij gebruik maken van een fiets, al dan niet met hulpmotor. Hierin ligt besloten dat zij met deze voorzieningen normaal maatschappelijk kan participeren.
4.4. Het door appellante gestelde jarenlange kluizenaarsbestaan is geen omstandigheid op grond waarvan het College met toepassing van artikel 8.1 van de Verordening een scootmobiel zou moeten verstrekken. Met de regiotaxi en de fiets kan zij zich op zowel de korte als de wat langere afstanden vervoeren, zodat de combinatie van haar vervoersmogelijkheden niet dwingen tot een kluizenaarsbestaan.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en M.I. ’t Hooft als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J. Waasdorp.
IJ