ECLI:NL:CRVB:2010:BO2611

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/119 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omzetting prestatiebeurs in gift wegens niet-geaccrediteerde opleiding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die verzocht heeft om zijn prestatiebeurs, die hij tot en met 31 december 2007 had ontvangen, om te zetten in een gift. De appellant volgde een opleiding tot verkeersvlieger aan de Nationale Luchtvaartschool (NLS), maar deze opleiding was sinds 1 januari 2008 niet meer geaccrediteerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de appellant het risico heeft aanvaard dat zijn prestatiebeurs niet omgezet kon worden in een gift, omdat hij zijn opleiding aan de NLS begon op een tijdstip waarop het niet meer mogelijk was om het afsluitend examen voor 1 januari 2008 te behalen. De Raad stelt vast dat onbekendheid met de wijziging in de regelgeving niet disculpeert en dat er geen aanleiding is om de hardheidsclausule toe te passen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Roermond, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad benadrukt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor de afbouw van het kort-hbo en dat de appellant op de hoogte had kunnen zijn van de gevolgen van de wijziging in de regelgeving. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 29 oktober 2010.

Uitspraak

10/119 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 december 2009, 09/1055 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 29 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
Namens appellant heeft mr. K.P.E. van Tulden, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2010. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Tulden. Voor de Minister is verschenen mr. K.F. Hofstee.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft de Minister verzocht de aan hem tot en met 31 december 2007 toegekende prestatiebeurs om te zetten in een gift. Hij heeft daartoe een diploma overgelegd dat hij op 6 november 2008 aan de Nationale Luchtvaartschool (NLS) heeft behaald voor zijn opleiding tot verkeersvlieger.
1.2. Bij besluit van 24 april 2009 heeft de Minister dit verzoek afgewezen, omdat de door appellant gevolgde opleiding sinds 1 januari 2008 niet meer is geaccrediteerd.
2. De Minister heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 22 juni 2009 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe is onder meer overwogen dat in (de toelichting bij) het Koninklijk Besluit van 4 april 2003 (Stb. 2003, 176; hierna: KB) duidelijk is vermeld dat 31 december 2007 de laatste datum is waarop instellingen een getuigschrift kort-hbo kunnen uitreiken en waarop studenten voor kort-hbo aanspraak hebben op studiefinanciering. Betrokkenen hebben naar het oordeel van de rechtbank ruim de mogelijkheid gehad rekening te houden met deze uit de Wet van 2 april 1998 (Stb. 1998, 216) voortvloeiende wijziging, nu het KB dateert van 4 april 2003 en de bedoelde wijziging pas daags na 31 december 2007 inging.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 5.7, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) luidde ten tijde hier van belang als volgt:
‘Indien een student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs het afsluitend examen van een hbo bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a, of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdelen a en b, van de WHW met goed gevolg heeft afgesloten, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift.’
4.2. Het in november 2008 door appellant met goed gevolg afgesloten examen is, gelet op artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 en artikel 7.3a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, niet een afsluitend examen als bedoeld in artikel 5.7 van de Wsf 2000. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant in november 2008 dan ook niet (meer) onder het toepassingsbereik van dit artikel viel. Dat appellant tot en met 31 december 2007 voor een op dat moment nog geaccrediteerde opleiding studiefinanciering heeft genoten, brengt daarin geen verandering. De Raad wijst er in navolging van de rechtbank op dat voor omzetting van een prestatiebeurs in een gift niet van belang is voor welke opleiding studiefinanciering is verstrekt, maar welk diploma ten grondslag wordt gelegd aan het verzoek tot omzetting.
4.3. Door een aanvang te maken met zijn opleiding aan de NLS op een zodanig tijdstip dat het met goed gevolg afsluiten van het afsluitend examen van deze opleiding vóór 1 januari 2008 niet meer mogelijk was, heeft appellant het risico aanvaard dat de aan hem toegekende prestatiebeurs niet (meer) met toepassing van artikel 5.7 van de Wsf 2000 zal kunnen worden omgezet in een gift. Onbekendheid met wijziging in de regelgeving disculpeert niet. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant van de wijziging van de regelgeving op de hoogte had kunnen zijn en zijn gedrag daarop had kunnen afstemmen. Dat de Minister over (de gevolgen van) het vervallen van de accreditatie geen (gerichte) informatie heeft verschaft aan (aankomende) studerenden aan de NLS, maakt dat niet anders. Daar komt bij dat de Minister niet kan treden in de afwegingen die studerenden maken bij de beslissing om studiefinanciering voor een bepaalde opleiding aan te vragen.
4.4. Voor toepassing van de hardheidsclausule behoefde de Minister naar het oordeel van de Raad geen aanleiding te zien. Daartoe wordt overwogen dat de afbouw van het zogeheten kort-hbo, waaronder ook de opleiding van appellant viel, met alle gevolgen van dien een uitdrukkelijke keuze is geweest van de wetgever. Deze keuze heeft ook geleid tot de wijziging van (onder meer) artikel 5.7 van de Wsf 2000, ten gevolge waarvan de omzetting van de prestatiebeurs in een gift nog slechts mogelijk is bij geaccrediteerde bachelor- en masteropleidingen. Dat noch in het kader van de Wet van 2 april 1998 en noch in het kader van het Koninklijk Besluit van 4 april 2003 het einde van de mogelijkheid van omzetting van de prestatiebeurs in een gift voor het kort-hbo uitdrukkelijk wordt genoemd, maakt dit niet anders. Daarbij komt, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dat het vervallen van de accreditatie van – onder meer – de opleiding tot verkeersvlieger aan de NLS al in 2003 bekend was, zodat (aankomende) studerenden daarmee rekening konden houden.
4.5. Uit hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter, G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM