ECLI:NL:CRVB:2010:BO2459

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/6325 WAO, 09/6730 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Stam
  • C.P.M. van de Kerkhof
  • N.J.E.G. Cremers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en weigering van WAO-uitkering met voldoende medische grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam, waarbij haar WAO-uitkering is ingetrokken en de aanvraag voor een nieuwe WAO-uitkering is geweigerd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 oktober 2010 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door mr. L.N. Foppen, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende rekening houdt met haar medische beperkingen, waaronder COPD, maagzuurklachten en psychische klachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de WAO-uitkering terecht had ingetrokken, omdat de medische grondslag voldoende was onderbouwd.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in zijn besluiten voldoende heeft toegelicht waarom de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, geschikt zijn voor appellante. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder een rapport van 13 april 2010, niet overtuigend geacht. Het Uwv had eerder al vastgesteld dat appellante met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% was beoordeeld, maar dat deze beoordeling niet meer van toepassing was. De Raad heeft de aangevallen uitspraken van de rechtbank bevestigd, omdat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellante om voldoende medische onderbouwing te leveren voor haar stellingen. De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de medische gegevens geen aanleiding geven om aan de geschiktheid van de functies te twijfelen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.

Uitspraak

08/6325 WAO, 09/6730 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam 18 september 2008, 08/1695 (hierna: aangevallen uitspraak I) en 3 november 2009, 09/141 (hierna: aangevallen uitspraak II),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.N. Foppen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft verweer gevoerd.
Bij brief van 1 september 2010 is namens appellante een rapport Arbeidsongeschiktheidstoets gedateerd 13 april 2010 ingediend, uitgebracht in opdracht van de gemeente Rotterdam. Hierop heeft bezwaarverzekeringsarts J. van der Stoep op
8 september 2010 namens het Uwv gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2010 waar de zaken 08/6325 en 09/6730 gevoegd zijn behandeld. Appellante is - zoals tevoren was bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
08/6325 WAO
1.1. Bij besluit van 18 januari 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante, die was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 19 maart 2005 ingetrokken. Bij dit besluit is toepassing gegeven aan de regels van het Schattingsbesluit zoals dat per 1 oktober 2004 geldt. Het Uwv heeft het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 10 mei 2005 ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen dit laatste besluit geen beroep ingesteld.
1.2. Naar aanleiding van een verzoek van appellante om een herbeoordeling op grond van het Schattingsbesluit zoals dat tot 1 oktober 2004 gold heeft het Uwv haar op 3 oktober 2007 opgeroepen voor een spreekuurcontact bij de verzekeringsarts
R.K. Kanhai. Deze arts achtte beperkingen aangewezen ten aanzien van het omgaan met emotionele problemen, bij klantcontact (geen representatieve functie) en duwen en tillen. De belastbaarheid van appellante is weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 8 oktober 2007. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige J.P.J. Peters na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op circa 4%. Bij besluit van 13 november 2007 heeft het Uwv bepaald dat appellante met ingang van 22 februari 2007 onveranderd geen recht heeft op een WAO-uitkering. Bij besluit van 2 april 2008 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 13 november 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank verklaarde het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond.
3. In hoger beroep herhaalt appellante haar beroepsgrond dat de FML onvoldoende rekening houdt met haar medische beperkingen; zij meent dat de aard en ernst van haar klachten is onderschat. Appellante stelt dat de klachten ten gevolge van de COPD, welke diagnose in januari 2008 is gesteld, op 22 februari 2007 ook aanwezig waren. Verder acht appellante zich verdergaand beperkt ten gevolge van maagzuurklachten en psychische klachten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapport Arbeidsongeschiktheidstoets van 13 april 2010 overgelegd waaruit een ander (ernstiger) beeld van de beperkingen naar voren komt en waarin een urenbeperking is vastgesteld.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag van bestreden besluit I juist is te achten. De beschikbare medische gegevens geven geen reden tot twijfel aan het inzichtelijk gemotiveerde (bezwaar)verzekeringsgeneeskundig oordeel. Met de verschillende klachten van appellante is rekening gehouden bij het opstellen van de FML. Met betrekking tot de longklachten heeft de bezwaarverzekeringsarts
Van der Stoep in het rapport van 31 maart 2008 gesteld dat niet is gebleken dat er zulke ernstige longafwijkingen zijn dat er specifieke beperkingen aan de orde zijn. Ook in beroep of hoger beroep heeft appellante geen medische informatie ingediend waaruit valt op te maken dat er rond 22 februari 2007 sprake was van zodanig ernstige longklachten dat er op dat punt ten onrechte geen beperkingen in de FML zijn opgenomen. De Raad onderschrijft de reactie van de bezwaarverzekeringsarts op het in hoger beroep door appellante overgelegde rapport van de gemeente Rotterdam, inhoudende dat het onderzoek geruime tijd na de datum in geding plaatsvond en dat een medisch objectieve fundering voor de (in dat rapport voorgestelde) belastbaarheid ontbreekt.
4.2. Het Uwv lichtte voldoende toe dat de functies voor appellante geschikt zijn.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat aangevallen uitspraak I dient te worden bevestigd.
09/6730 WAO
6. Appellante heeft zich bij brief van 10 april 2008 ziekgemeld per 3 september 2007 in verband met maagklachten, psychische klachten en longproblemen. Voor een beoordeling in het kader van de wet Amber heeft de verzekeringsarts Kanhai appellante onderzocht. Blijkens het rapport van 12 juni 2008 is deze arts tot de conclusie gekomen dat er sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden en dat het aannemelijk is dat deze afname in overwegende mate voortvloeit uit dezelfde ziekteoorzaken als waarvoor appellante eerder een WAO uitkering heeft ontvangen. Na arbeidskundig onderzoek is het verlies aan verdienvermogen berekend op circa 9%, waarop het Uwv bij besluit van 9 juli 2008 wederom heeft geweigerd aan appellante een WAO uitkering toe te kennen. Bij besluit van 15 december 2008 (bestreden besluit II) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 juli 2008 ongegrond verklaard.
7. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak II het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft overwogen dat de door appellante gestelde longklachten bij de Amber-beoordeling per 30 september 2007 geen rol kunnen spelen aangezien deze pas in 2008 zijn gemeld en uit de stukken niet is gebleken dat deze klachten eerder zijn vastgesteld of door appellante aangevoerd. Met de overige klachten is voldoende rekening gehouden. De rechtbank heeft ook de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit II onderschreven.
8. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij zich niet serieus genomen voelt en dat alle gezondheidsklachten tezamen genomen zorgen dat van haar niet verwacht kan worden dat zij fulltime werkzaamheden gaat verrichten.
9. De Raad heeft, evenals de rechtbank, in hetgeen door appellante is aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat bestreden besluit II onjuist is. Appellante heeft geen medische onderbouwing overgelegd voor haar stelling dat zij verdergaand beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen.
De Raad is van oordeel dat de verschillende klachten goed in kaart zijn gebracht en dat voldoende is toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt te achten zijn voor appellante.
10. Het vorenstaande betekent dat aangevallen uitspraak II dient te worden bevestigd.
11. Er bestaan geen termen voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) D.E.P.M. Bary.
KR