10/3639 WW-W
en 14 andere registratienummers zoals in het aanhangsel vermeld
op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, ingediend door:
[verzoeker 1], wonende te [woonplaats 1], als gemachtigde van
[verzoeker 2] te [woonplaats 2],
[verzoeker 3] te [woonplaats 3],
[verzoeker 4] te [woonplaats 2],
[verzoeker 5] te [woonplaats 2] en
[verzoeker 6] te [woonplaats 4] (hierna: verzoekers)
Datum beslissing: 22 oktober 2010
Verzoekers hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbanken Leeuwarden en Almelo van 28 april 2008, 28 november 2008 en 9 juni 2010, geregistreerd onder de nummers 07/2611, 07/2612, 09/889, 07/1171, 07/1172, 08/9127, 09/886, 07/1175, 07/1176, 09/888, 09/887, 09/928. Deze uitspraken zijn gegeven op de beroepen van verzoekers tegen besluiten op bezwaar van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Het Uwv heeft in één zaak, zoals vermeld in het aanhangsel, ook hoger beroep ingesteld.
Bij brieven van 22 september 2010 zijn verzoekers en het Uwv uitgenodigd voor (de voortzetting van) het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer van de Raad op 24 november 2010, waarin zitting zullen hebben mrs. G.A.J. van den Hurk, H.G. Rottier en B.M. van Dun. Eveneens op 22 september 2010 zijn in verband met de behandeling van een of meer van die zaken brieven gestuurd aan respectievelijk de gemachtigde van verzoekers en het Uwv.
Bij faxbrief van 24 september 2010 heeft de gemachtigde van verzoekers de Raad verzocht de genoemde rechters te wraken. De gemachtigde heeft in verband met dit verzoek bij faxbrieven van 8, 14, 15, 16, 17 en 18 oktober 2010 nadere stukken aan de Raad gezonden.
De gemachtigde en de genoemde rechters zijn op grond van artikel 8:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad van 18 oktober 2010. De gemachtigde is niet verschenen. De genoemde rechters hebben te kennen gegeven van die gelegenheid geen gebruik te maken.
1. In artikel 8:15 van de Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit artikel is op grond van artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet op het hoger beroep van overeenkomstige toepassing. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van partijdigheid.
2. De gemachtigde van verzoekers voert aan dat de genoemde rechters niet geïnteresseerd zijn in een objectieve uitspraak gebaseerd op feiten, wetten en regelgeving. Hij verwijst daartoe naar de brieven van 22 september 2010 aan hem en het Uwv in verband met de (voortgezette) behandeling van de zaken op de zitting van 24 november 2010. Verder heeft de gemachtigde erop gewezen dat de genoemde rechters L.A.P. ter Laak (hierna: Ter Laak) niet geweigerd hebben als gemachtigde van het Uwv, terwijl Ter Laak betrokken is geweest bij het onderzoek dat aan de besluitvorming van het Uwv ten grondslag ligt. Ten slotte heeft de gemachtigde de genoemde rechters corrupt, incompetent of op andere wijze vooringenomen en partijdig genoemd.
3.1. In zijn faxbrief van 15 oktober 2010 heeft de gemachtigde meegedeeld dat hij verhinderd is bij de zitting van 18 oktober 2010 aanwezig te zijn. Gelet op de bewoordingen van die brief heeft de Raad daarin geen verzoek om uitstel kunnen lezen. Dit wordt nog onderstreept door het feit dat de gemachtigde zijn pleitnota bij die brief heeft gevoegd. Daarom is het gehoor van verzoekers ter zitting niet aangehouden.
3.2.1. Bij de in rubriek I vermelde brief van 22 september 2010 aan de gemachtigde van verzoekers heeft de griffier van de Raad naar aanleiding van de verzoeken om de zogenoemde mandagenregisters op te vragen bij het Uwv het volgende bericht. Het gaat hier om voor verzoekers belastende besluiten. Het is daarom aan het Uwv om gegevens aan te dragen waaruit kan blijken dat de in de bestreden beslissingen ingenomen standpunten juist zijn. Voor zover de mandagenregisters niet meer kunnen worden geproduceerd, zal op basis van het verhandelde ter zitting van 24 november 2010 en de dan beschikbare stukken door de Raad een beslissing worden genomen.
3.2.2. Naar het oordeel van de Raad bevat deze brief slechts voorlichting aan de gemachtigde van verzoekers omtrent de bewijslastverdeling in de aanhangige zaken en de mogelijke gevolgen van de afwezigheid van de mandagenregisters. De brief maakt verder duidelijk dat eerst na de zitting en op basis van het dan beschikbare bewijs geoordeeld zal worden over de vraag of het Uwv erin is geslaagd zijn standpunten voldoende met stukken te onderbouwen. Hieruit volgt, anders dan de gemachtigde meent, juist niet dat de genoemde rechters vooringenomen zouden zijn, maar dat zij hun oordeel opschorten totdat de behandeling van de zaak voltooid is.
3.2.3. Voor zover de gemachtigde vooringenomenheid van de genoemde rechters wil afleiden uit de uitspraken van de Raad van 22 december 2009, 09/141 WW en andere, LJN BK8941 en van 14 januari 2010, 08/3348 WW en andere, LJN BK9293, overweegt de Raad als volgt. In deze zaken hebben de genoemde rechters in vergelijkbare zaken tegen het Uwv, en waarin de gemachtigde van verzoekers ook als gemachtigde optrad, een oordeel gegeven over de vraag of het Uwv in die individuele zaken erin geslaagd was zijn standpunt, neergelegd in belastende besluiten, voldoende te onderbouwen. De gemachtigde heeft in die zaken, net zoals in de onderhavige zaken, gesteld dat uit de mandagenregisters preciezer blijkt of, wanneer en hoeveel uren verzoekers in die afzonderlijke zaken hebben gewerkt in de perioden waarover het Uwv is overgegaan tot herziening van de uitkering op grond van de Werkloosheidswet, de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering en boeteoplegging. Het ontlastende bewijs in de vorm van de mandagenregisters is, zo stelt de gemachtigde, door toedoen van het Uwv kwijtgeraakt.
3.2.4. De Raad is van oordeel dat uit de enkele omstandigheid dat de genoemde rechters in die eerdere uitspraken bij afwezigheid van de mandagenregisters het Uwv geslaagd hebben geoordeeld in het bijbrengen van voldoende bewijs voor de in de betreffende belastende besluiten ingenomen standpunten, geen vooringenomenheid blijkt van de genoemde rechters ten aanzien van de onderhavige zaken. In iedere individuele zaak moet immers op basis van het daarin - en het mogelijk van andere zaken verschillende - voorliggende bewijs, zoals de verklaringen van getuigen en de betrokken verzoeker, een oordeel gegeven worden over de houdbaarheid in rechte van het besluit ten aanzien van die verzoeker. De in rubriek I vermelde brief van 22 september 2010 aan het Uwv, waarin de gemachtigde vooringenomenheid ziet, geeft juist blijk van een individuele voorbereiding van de daarin genoemde zaak, omdat in die brief op de bijzonderheden van die individuele zaak toegespitste vragen zijn gesteld. Uit die vragen zelf blijkt niet dat de genoemde rechters vooringenomen of partijdig zouden zijn.
3.3. In de beslissing van de genoemde rechters van 9 november 2009 in andere dan de onderhavige zaken om Ter Laak niet te weigeren als gemachtigde van het Uwv, ziet de Raad evenmin vooringenomenheid van die rechters. Het oordeel over de vraag of een gemachtigde wegens ernstige bezwaren moet worden geweigerd ter bescherming van de partij of partijen waarvoor hij optreedt, ziet immers uitsluitend op de persoon van die gemachtigde en staat in geen enkel verband met een inhoudelijk oordeel over de aanhangige hoger beroepen.
3.4. De algemene klacht van de gemachtigde dat de genoemde rechters corrupt, incompetent of anderszins vooringenomen zijn, vindt geen ondersteuning in de stukken waarnaar de gemachtigde in dit verband verwijst. Hij heeft deze klacht ook niet op andere wijze onderbouwd. Daarom gaat de Raad hieraan voorbij.
4. De overwegingen 3.2 tot en met 3.4 leiden de Raad tot de conclusie dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep;
Wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door C.W.J. Schoor als voorzitter en M. Greebe en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2010.