ECLI:NL:CRVB:2010:BO1655

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1674 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn Wajong-uitkering te weigeren. Appellant had op 29 juni 2007 een uitkering aangevraagd, omdat hij zich vanaf 3 december 1995 arbeidsongeschikt achtte vanwege psychische klachten. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van de conclusie dat appellant per 29 juni 2006 minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Appellant voerde aan dat de beoordeling niet op de Wajong, maar op de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) gebaseerd moest zijn, en dat hij op 18-jarige leeftijd al beperkingen had die zijn arbeidsongeschiktheid zouden rechtvaardigen.

De Raad bevestigde dat de beoordeling inderdaad op de AAW moest plaatsvinden, zoals deze gold op de beoordelingsdatum van 3 december 1996. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts terecht had vastgesteld dat appellant op 18-jarige leeftijd in staat was om reguliere arbeid te verrichten. De Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts, die had vastgesteld dat appellant jarenlang adequaat had gefunctioneerd in de arbeidsmarkt. De rapporten van psychologen en psychiaters die door appellant waren ingediend, werden niet als voldoende bewijs gezien om aan te tonen dat appellant op 18-jarige leeftijd meer beperkingen had dan vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden, zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 oktober 2010.

Uitspraak

10/1674 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 februari 2010, 08/2878 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft F. van Kimmenade, Sociaal Juridisch Consulent te Den Bosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2010 Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft op 29 juni 2007 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd omdat hij zich vanaf 3 december 1995 (17-jarige leeftijd) arbeidsongeschikt acht in verband met psychische klachten.
1.2. Op 6 september 2007 is appellant onderzocht door de verzekeringsarts. Deze heeft overeenkomstig zijn bevindingen een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 2 januari 2008 een Wajong-uitkering geweigerd omdat appellant per 29 juni 2006 minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
1.3. In bezwaar heeft appellant gewezen op een rapport van 19 september 2007 van psycholoog Saganty, waarin het (totale) IQ van appellant op 57 is geschat en is geconcludeerd dat sprake is van verdergaande beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren in vergelijking met de FML.
1.4. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid in de FML juist is vastgesteld. Hij heeft overwogen dat appellant vanaf 16-jarige leeftijd langdurig adequaat heeft gefunctioneerd in reguliere arbeid, waaronder ruim vier jaar als metselaar bij één werkgever. Op 18-jarige leeftijd heeft appellant het rijbewijs behaald. Vanaf zijn 23-jarige leeftijd heeft hij zelfstandig zonder intensieve begeleiding een huishouden gevoerd. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat de omstandigheid dat appellant in 2007 psychisch is gedecompenseerd niet betekent dat hij op 18-jarige leeftijd niet in staat was in reguliere arbeid te functioneren. De bezwaarverzekeringsarts heeft de door Saganty voorgestane beperkingen niet overgenomen, omdat niet aannemelijk is dat het door Saganty geschetste toestandsbeeld ook op 18-jarige leeftijd bestond. De bezwaararbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd, overwogen dat appellant in staat moet worden geacht die functies te verrichten en geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid op 18-jarige leeftijd minder 25% bedraagt. Bij besluit van 8 juli 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 2 januari 2008 ongegrond verklaard.
1.5. In beroep heeft appellant een rapport van 25 november 2008 van de psychiaters Koster en Van der Moolen overgelegd. Daarin is aangegeven dat appellant klachten van onrust en woede-uitbarstingen heeft. Appellant lijdt aan een pervasieve ontwikkelingsstoornis, een depressieve en psychotische stoornis en lichte zwakzinnigheid. Voorts is een verslag van 10 januari 2008 van de consulent van MEE overgelegd.
1.6. In een reactie op deze informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat de depressieve periode in 2007 en 2008 geen relevantie heeft voor de in geding zijnde periode. Op basis van de informatie is niet aannemelijk dat de psychotische en depressieve stoornis op 18-jarige leeftijd aanwezig waren. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat sinds het zeventiende levensjaar geen sprake was van zodanige beperkingen dat appellant vanaf zijn achttiende levensjaar niet in staat zou zijn geweest om niet ten minste het minimumloon aan inkomsten te verwerven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts. Het rapport van de psychiaters leidt niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank is terecht aangenomen dat appellant op de dag waarop hij 17 jaar werd niet arbeidsongeschikt was ten gevolge van de psychische problematiek. De rechtbank heeft zich verenigd met de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat geen sprake was van zodanige arbeidsongeschiktheid dat appellant vanaf 18-jarige leeftijd niet in staat zou zijn geweest om op de reguliere arbeidsmarkt ten minste het minimumloon aan inkomsten te verwerven.
3.1. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet in staat is in reguliere arbeid te werken. Appellant stelt dat hij dankzij het goede contact met zijn voormalige werkgever, in staat is geweest vier jaar als metselaar te werken. Daarna heeft hij verschillende werkgevers gehad. Appellant heeft betoogd dat hij grote schulden heeft en problemen met de buurt en de politie. Hij wordt in sterke mate door zijn moeder ondersteund. Appellant heeft gewezen op zijn verstandelijke beperking en op zijn beperkingen voor concentreren en dyslexie. Voorts heeft appellant betoogd dat er in de periode vanaf 1995 geen moment is aan te wijzen waarop de beperkingen sterk zijn toegenomen. Daaruit moet volgens appellant worden afgeleid dat de in 2007 aanwezige beperkingen ook op de 18-jarige leeftijd aanwezig waren. Appellant heeft voorts gewezen op de op 15 november 2007 en 30 september 2009 toegekende WSW-(her)indicaties.
3.2. In een nadere reactie heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat aan de WSW-indicaties geen geneeskundige beoordeling van de belastbaarheid op 17- en 18-jarige leeftijd ten grondslag ligt, zodat deze geen relevantie hebben voor de onderhavige beoordeling. De bezwaarverzekeringsarts heeft toegelicht dat appellant in 2007 in verband met psychische decompensatie volledig arbeidsongeschikt is beschouwd, maar daaruit nog niet volgt dat hij ook daarvóór steeds arbeidsongeschikt moet zijn geweest.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Zowel van de zijde van appellant als (in hoger beroep) van het Uwv is betoogd dat niet de Wajong, maar de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) het kader vormt voor de beoordeling of appellant per 3 december 1996 is arbeidsongeschikt. Onder verwijzing naar zijn jurisprudentie - waaronder de uitspraak van 29 april 2008, LJN BD1411 - stelt de Raad vast dat deze beoordeling inderdaad dient plaats te vinden met toepassing van de bepalingen van de AAW, zoals deze luidden op de beoordelingsdatum 3 december 1996. Nu het om materieel nagenoeg gelijkluidende bepalingen gaat, leest de Raad het bestreden besluit als weigering een uitkering met toepassing van de bepalingen van de AAW toe te kennen.
4.2. De Raad ziet evenmin als de rechtbank aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts. Ook het rapport van psycholoog Saganty, evenals het verslag van de consulent van MEE en het rapport van de psychiaters Koster en Van der Moolen leiden niet tot twijfel aan de juistheid van de conclusies. Immers die rapporten en dat verslag dateren van geruime tijd na het hier van belang zijnde tijdstip, 3 december 1996.
Voorts neemt de Raad in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant jarenlang adequaat heeft gefunctioneerd, zowel in het arbeidsproces als anderszins. De Raad ziet in het rapport van de psychiaters geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op 18-jarige leeftijd meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen. Weliswaar is in het rapport sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, maar dit gegeven neemt niet weg dat appellant langdurig in arbeid heeft gefunctioneerd. De door appellant geschetste persoonlijke omstandigheden en de in 2007 en 2009 toegekende WSW-(her)indicaties doen naar het oordeel van de Raad daar aan niet af. Met de bezwaarverzekeringsarts is de Raad dan ook van oordeel dat de FML voldoende recht doet aan de beperkingen van appellant op 18-jarige leeftijd. Anders dan appellant meent, ligt het niet op de weg van het Uwv om een moment aan te wijzen waarop de beperkingen zouden zijn toegenomen.
4.3. De Raad constateert dat de bezwaararbeidsdeskundige op basis van de FML functies heeft geselecteerd. De Raad heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan diens conclusie dat appellant in staat moet worden geacht die functies te verrichten.
5. Uit hetgeen de Raad hiervoor heeft overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en J.P.M. Zeijen en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2010.
(get.) H.J. Simon.
(get.) T.J. van der Torn.
TM