ECLI:NL:CRVB:2010:BO1630

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1658 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van AOW-uitspraak zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2010 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 19 oktober 2007. Verzoeker, die in Marokko woont, vroeg om herziening van de uitspraak waarin zijn aanvraag voor ouderdomspensioen op grond van de AOW was afgewezen. Hij onderbouwde zijn verzoek met documenten, waaronder een brief van de Gemeentepolitie Rotterdam en een brief van de Sociale verzekeringsbank (Svb).

De Raad heeft het verzoek om herziening afgewezen, omdat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding zouden geven tot herziening. De door verzoeker ingediende brieven waren al bekend bij de Svb en konden daarom niet als nieuw feit worden aangemerkt. De getuigen die verzoeker noemde, waren ook al voor de eerdere uitspraak bekend bij hem, waardoor hun verklaringen niet als nieuw bewijs konden dienen.

De Raad benadrukte dat het rechtsmiddel van herziening enkel kan worden toegepast op basis van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder bekend waren en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. Aangezien verzoeker niet aan deze voorwaarden voldeed, werd het verzoek om herziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H.J. Simon als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

08/1658 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: verzoeker),
om herziening van de uitspraak van de Raad van 19 oktober 2007, 06/5041 AOW (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoeker
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 22 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de aangevallen uitspraak.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2010. Verzoeker is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Weerd, werkzaam bij de Svb.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de Raad beslist op het verzet van verzoeker tegen de uitspraak van de Raad van
8 december 2006. Bij laatstgenoemde uitspraak heeft de Raad het door verzoeker ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2006, 05/1265 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het griffierecht niet binnen de aan verzoeker gestelde termijn is betaald. Het verzet is ongegrond verklaard omdat verzoeker geen gronden heeft aangevoerd, ook niet nadat hij daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld, die zien op het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
2.1. Met het verzoek om herziening is beoogd dat de Raad op de aangevallen uitspraak terugkomt en dat aan verzoeker een ouderdomspensioen op grond van de AOW wordt toegekend. Verzoeker heeft zijn verzoek onderbouwd met een brief van de Gemeentepolitie Rotterdam van 3 november 1975 waarin wordt gesteld dat op zijn verzoek om vergunning tot verblijf nog geen beslissing kan worden genomen omdat verzoeker niet heeft aangetoond in Nederland te hebben verbleven. Voorts heeft verzoeker zijn verzoek onderbouwd met een brief van de Svb van 14 november 2002, waarin de Svb verzoeker bericht dat hij nog geen 65 jaar is en daarom te vroeg ouderdomspensioen heeft aangevraagd. Tot slot heeft verzoeker de namen van drie personen genoemd die kunnen getuigen dat zij met verzoeker in Nederland hebben gewerkt.
2.2. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.3. Naar vaste jurisprudentie van de Raad, zoals deze blijkt uit onder andere zijn uitspraak van 3 oktober 2003 (LJN AN7982), kan in het kader van het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening slechts worden beoordeeld of op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb juncto artikel 21 van de Beroepswet, herziening aangewezen is. Een door verzoeker gewenste hernieuwde discussie over de betrokken zaak en de juistheid van de betrokken uitspraak kan in dit kader niet worden gevoerd.
2.4. De raad is van oordeel dat het verzoek om herziening dient te worden afgewezen, nu door verzoeker geen feit of omstandigheid als bovenomschreven naar voren is gebracht. De brief van de Svb van 14 november 2002 bevindt zich reeds onder de door de Svb in eerste aanleg overgelegde stukken en is om die reden geen nieuw feit als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. De drie getuigen waren, gezien verzoekers standpunt, aan verzoeker bekend vóór de aangevallen uitspraak en kunnen om die reden evenmin worden aangemerkt als nieuw feit in de zin van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Met betrekking tot de brief van de Gemeentepolitie Rotterdam van 3 november 1975 is de Raad van oordeel dat, wat er ook zij van de vraag of deze brief niet reeds in 1975 aan verzoeker bekend was, ook al was de brief bij de Raad eerder bekend geweest, deze brief niet tot een andere uitspraak dan de aangevallen uitspraak zou hebben kunnen leiden. De aangevallen uitspraak betreft immers de beoordeling van het verzet tegen de uitspraak waarin het hoger beroep niet ontvankelijk wordt verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht.
2.5. De door verzoeker overgelegde brieven en genoemde getuigen zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en J.P.M. Zeijen en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2010.
(get.) H.J. Simon.
(get.) T.J. van der Torn.
TM