ECLI:NL:CRVB:2010:BO1593

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6523 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA wegens onvoldoende functionele beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 8 februari 2008. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.

De Raad overwoog dat appellante op 6 februari 2008 geen rugklachten had die zouden moeten leiden tot extra functionele beperkingen. De klachten die appellante had, werden door de Raad gekarakteriseerd als spierpijnklachten na een val, waarvan niet was gebleken dat deze blijvend waren. De Raad concludeerde dat de functies die aan appellante waren voorgehouden, medisch gezien geschikt waren.

Tijdens de zitting was appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, terwijl het Uwv ook een verweerschrift had ingediend. De Raad heeft de medische informatie en rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidskundige in overweging genomen. De Raad oordeelde dat de aan appellante voorgehouden functies van wikkelaar en elektronicamonteur binnen haar belastbaarheid vielen, ondanks haar aangevoerde beperkingen.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

09/6523 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 november 2009, 09/633 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2010. Appellante was vertegenwoordigd door mr. drs. M.J. Hüsen, advocaat te Rotterdam, en het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.K. Dekker.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als schoonmaakster bij twee werkgevers gedurende in totaal 45,5 uur per week toen zij op 17 januari 2006 uitviel voor haar werk als gevolg van klachten van vermoeidheid en benauwdheid.
1.2. Bij besluit van 2 april 2008 heeft het Uwv, op basis van de bevindingen en conclusies van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat er voor appellante na afloop van de wettelijke wachttijd per 8 februari 2008
(lees: 6 februari 2008) geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft bij besluit van
22 januari 2009 het bezwaar op grond van de bevindingen van zijn bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidskundige ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat het Uwv het bestreden besluit heeft kunnen baseren op het door de bezwaarverzekeringsarts op 11 december 2008 en het door de bezwaararbeidskundige op 19 januari 2009 uitgebrachte rapport. Daaruit volgt dat bij appellante op 6 februari 2008 beperkingen tot het verrichten van arbeid aanwezig waren, maar dat zij met die beperkingen een aantal voor haar geschikt geachte functies zou kunnen vervullen waardoor haar inkomensverlies minder dan 35% was.
3.1. Appellante kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen.
Zij heeft aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar rugklachten zoals deze al vóór en ook op 6 februari 2008 bij haar aanwezig waren. Daartoe heeft zij verwezen naar door haar huisarts aan haar verstrekte informatie van 12 november 2005 en 10 januari 2006. Verder meent zij dat zij de functies van wikkelaar (Sbc-code 267050) en elektronicamonteur (Sbc-code 267040) niet kan vervullen omdat in deze functies snel moet worden gehandeld. Zij heeft erop gewezen dat bij aspect 1.9 van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) (bij item 8) als beperking is vermeld: ‘de cliënt is aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist’; met als toelichting van de verzekeringsarts: ‘wegens longklachten kan zij fysiek niet snel handelen’. Verder is (bij item 9) vermeld dat zij geen lopende bandwerk kan verrichten. Appellante meent in ieder geval, nu pas in hoger beroep de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidskundige te kennen hebben gegeven dat genoemde functies desondanks geschikt zijn te achten (omdat in deze functies geen zware voorwerpen snel gehanteerd hoeven te worden), dat het bestreden besluit niet toereikend is gemotiveerd.
3.2. Het Uwv heeft erop gewezen dat uit de verklaringen van de huisarts uit 2005 en 2006 niet kan worden afgeleid dat appellante op 6 februari 2008 nog steeds last had van haar rug en dat er overigens objectief medisch evenmin aanleiding is om appellante op deze datum verder functioneel beperkt te achten vanwege rugklachten dan is vastgesteld. Verder heeft het Uwv erop gewezen dat de functies van wikkelaar en elektronicamonteur binnen de belastbaarheid van appellante vallen, zowel energetisch als wat betreft haar allergie.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De medische informatie van 12 november 2005 en 10 januari 2006, waarnaar appellante ook in hoger beroep heeft verwezen, brengt de Raad niet tot het oordeel dat appellante op 6 februari 2008 rugklachten had die zouden moeten leiden tot extra functionele beperkingen. Volgens deze informatie gaat het om spierpijnklachten enkele dagen na een val, waarvan niet is gebleken dat deze klachten blijvend zijn geweest. De Raad gaat ervan uit dat appellante op de genoemde datum niet verder beperkt was dan door het Uwv is aangenomen.
4.2. Met betrekking tot de vraag of de functies die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit voor appellante geschikt zijn, stelt de Raad allereerst vast dat hierbij rekening moet worden gehouden met de door appellante genoemde beperkingen zoals deze zijn vermeld onder 3.1. Deze beperkingen kunnen evenwel niet los gezien worden van hetgeen hierover in het rapport van de verzekeringsarts van 17 maart 2008 is opgemerkt, namelijk dat zij betrekking hebben op zware fysieke arbeid, werk zonder verhoogd persoonlijk risico (vanwege duizeligheid en flauwvallen) en werken in gas, damp en stof als gevolg van een longaandoening en huisstofmijtallergie. De fysieke conditie van appellante is, volgens de verzekeringsarts, door deze aandoening en allergie aanzienlijk minder geworden, waardoor alle fysieke inspanning haar veel energie kost. Zij heeft nadien over de functies van wikkelaar en elektronicamonteur overleg gevoerd met de arbeidskundige en deze niet ongeschikt geacht. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierover geen opmerkingen gemaakt in haar rapport van 11 december 2008. De bezwaararbeidskundige heeft daarna volgens zijn rapport van 19 januari 2009 gemeend dat de functies van wikkelaar en elektronicamonteur geschikt zijn. In hoger beroep heeft hij op 16 februari 2010, na overleg met de bezwaarverzekeringsarts, nader toegelicht dat appellante enkel beperkt is voor het snel hanteren van zwaardere lasten, maar dat dit in de gehanteerde functies niet aan de orde is. De Raad oordeelt, gelet op het voorgaande, dat er bij de selectie van functies terecht vanuit is gegaan dat de beperking inzake een hoog handelingstempo uitsluitend betrekking had op zware fysieke inspanning.
4.3. De Raad onderschrijft, met inachtneming van hetgeen onder 4.2 is overwogen, de opvatting van het Uwv over de medische geschiktheid van de geduide functies. Het betoog van appellante dat zij de functies van wikkelaar en elektronicamonteur niet kan vervullen vanwege de omstandigheid dat in deze functies in vlot tempo kleine componenten moeten worden gehanteerd treft geen doel, nu appellante hiertoe niet beperkt is geacht. Van lopende bandwerk is bij deze functies geen sprake. Ook verder acht de Raad voldoende onderbouwd dat de aan appellante voorgehouden functies voor haar in medisch opzicht geschikt zijn.
4.4. De aangevallen uitspraak dient, gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3, te worden bevestigd.
4.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J.W. Schuttel en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.L. de Gier.
CVG