ECLI:NL:CRVB:2010:BO1570

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2725 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering zonder dringende reden

In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die vanaf 16 mei 2003 een WAO-uitkering ontving, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 april 2009. De rechtbank had geoordeeld dat het beroep tegen de beslissing van het Uwv om de uitkering terug te vorderen ongegrond was, omdat appellant niet had onderbouwd dat de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare financiële gevolgen.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 oktober 2010 uitspraak gedaan. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende reden was die de terugvordering in de weg stond. Appellant had geen bewijs geleverd dat de financiële last van de terugvordering onaanvaardbare gevolgen zou hebben. De Raad benadrukte dat het Uwv rekening houdt met een beslagvrije voet en dat er mogelijkheden zijn voor een betalingsregeling.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in aanwezigheid van griffier D.E.P.M. Bary.

Uitspraak

09/2725 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 april 2009, 08/1077(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.G. Spijker, advocaat te Boxmeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2010. Voor appellant is verschenen mr. Spijker. Het Uwv was vertegenwoordigd door J.G.M. Huijs.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan appellant is vanaf 16 mei 2003 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Vanwege inkomsten uit arbeid heeft het Uwv bij een vijftal besluiten van 13 november 2007 en een (correctie)besluit van 29 november 2007, de uitkering over verschillende perioden uitbetaald naar een lagere arbeidsongeschiktheidklasse.
2.1. Bij (terugvorderings)besluit van 13 november 2007 heeft het Uwv over de periode 1 maart 2004 tot en met 30 juni 2007 een bedrag van € 40.448,47 als onverschuldigd betaalde uitkering teruggevorderd.
2.2. Op 27 mei 2008 heeft het Uwv bij een zestal besluiten het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit van 13 november 2007 ongegrond verklaard en de bezwaren tegen de herzieningsbesluiten van 13 november 2007 en het correctiebesluit van
29 november 2007 wegens onverschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat (alleen) beroep is ingesteld tegen: “de beslissing op bezwaar van het Uwv van 27 mei 2008, kenmerk B&B 008.0067.24V AR”, bij welke beslissing de bezwaren tegen het terugvorderingsbesluit bedoeld in 2.1 ongegrond zijn verklaard. Het geding is dan ook beperkt tot deze beslissing. Met betrekking tot de beroepsgrond van appellant om af te zien van terugvordering omdat die leidt tot onaanvaardbare financiële consequenties, is de rechtbank van oordeel dat appellant deze stelling noch in bezwaar noch in beroep heeft geconcretiseerd dan wel onderbouwd. Voorts overweegt de rechtbank dat ook het ‘lange talmen met het nemen van een terugvorderingsbesluit’ geen dringende reden oplevert. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald en verwezen naar zijn bezwaar- en beroepschrift.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Appellant heeft ter zitting van de Raad erkend dat alleen beroep is ingesteld tegen het terugvorderingsbesluit van 27 mei 2008 (met kenmerk B&B 008.0067.24V AR).
5.3. Terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald, is voor het Uwv een wettelijke verplichting waarop ingevolge artikel 57, vierde lid, van de WAO, in beginsel slechts één uitzondering mogelijk is: de dringende reden. Volgens de door de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling ingegeven vaste rechtspraak van de Raad kan een dringende reden slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die terugvordering voor een verzekerde heeft.
5.4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is van een dringende reden die de terugvordering in de weg staat. Appellant heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat de financiële last leidt tot onaanvaardbare gevolgen als vorenbedoeld. De Raad wijst er overigens op dat - zoals ook al ter zitting van de rechtbank door het Uwv is aangegeven - bij invordering rekening wordt gehouden met een voor appellant geldende beslagvrije voet en op verzoek een betalingsregeling kan worden getroffen. De grief ten aanzien van het ‘lange talmen van het Uwv met het nemen van een terugvorderingsbesluit’ kan niet tot het aannemen van een dringende reden leiden aangezien tussen dit talmen en het gevolg van de terugvordering geen relatie bestaat.
5.5. Uit hetgeen is overwogen in 5.2 tot en met 5.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
CVG