[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 november 2009, 08/1621 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 oktober 2010
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door L.N. Foppen, werkzaam bij ARAG-Nederland, en het Uwv was vertegenwoordigd door M. Florijn.
1.1. Appellant heeft zich in december 1999 ziek gemeld voor zijn werk als service coördinator voor veertig uur per week als gevolg van klachten van de rechterschouder.
Na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken is hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De uitkering is nadien ongewijzigd voortgezet.
1.2. In het kader van het aangepaste Schattingsbesluit (Stb. 2004, 434) heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant opnieuw beoordeeld. Op basis van de uitkomst van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 5 november 2007 de WAO-uitkering per 6 januari 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft, na onderzoek door zijn bezwaarverzekeringsarts, een hoorzitting en onderzoek door zijn bezwaararbeidsdeskundige, bij besluit van 7 mei 2008 het onder 1.2 genoemde besluit ingetrokken en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 28 mei 2008 herzien naar 55 tot 65%.
2. Appellant heeft tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, geoordeeld dat zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist is.
3.1. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en dat hierdoor functies aan hem zijn voorgehouden die hij niet kan vervullen. Appellant heeft daartoe verwezen naar de door hem in mei 2009 ingebrachte nieuwe medische informatie en benadrukt dat op grond van deze informatie zijn
WAO-uitkering per 9 november 2008 is verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In hoger beroep heeft appellant aanvullende informatie uit januari 2009 overgelegd van ir. J. van Dam, de hem behandelend orthomoleculair therapeut, alsmede van de anesthesioloog W.A.M. de Ronde over bij hem in september en december 2009 uitgevoerde behandelingen.
3.2. In verweer heeft het Uwv verwezen naar de reacties van de bezwaarverzekeringsarts van 19 februari 2010 en 20 augustus 2010. Hierin is vermeld dat de nieuw ingebrachte informatie geen aanleiding geeft om de functionele beperkingen van appellant, zoals deze per 28 mei 2008 zijn vastgesteld, bij te stellen. Ook de stukken die ten grondslag zijn gelegd aan de verhoging van de WAO-uitkering per 9 november 2008 geven daartoe geen aanleiding, aldus een mededeling van de gemachtigde van het Uwv ter zitting.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Het thans aan de orde zijnde geschil tussen partijen betreft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant zoals deze door het Uwv bij het bestreden besluit is vastgesteld per 28 mei 2008.
4.2. De Raad overweegt dat de bezwaarverzekeringsarts appellant in de bezwaarfase aanvullend lichamelijk heeft onderzocht. Daarna heeft hij extra functionele beperkingen aanvaard voor ernstige stof- en rookbelasting, bovenhands werken, alsmede schroefbewegingen en rotatie rechts. Hij heeft hierbij rekening gehouden met de dossierstukken en met hetgeen appellant tijdens de hoorzitting naar voren had gebracht. De Raad acht daarmee de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende zorgvuldig. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts voldoende overtuigend gemotiveerd dat de door appellant in beroep en in hoger beroep naar voren gebrachte medische gegevens geen aanknopingspunten bieden om voor hem per 28 mei 2008 meer functionele beperkingen te aanvaarden.
4.3. De omstandigheid dat appellant per 9 november 2008 na een nieuwe beoordeling is ingedeeld in de klasse 80 tot 100% kan in dit geding geen rol spelen, nu de onderhavige herbeoordeling uitsluitend betrekking heeft op de datum 28 mei 2008.
4.4. De Raad komt tot de conclusie dat niet objectief medisch is komen vast te staan dat de medische grondslag in het bestreden besluit onjuist is.
4.5. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit volstaat de Raad met de opmerking dat desgevraagd van de zijde van appellant ter zitting is verklaard dat, indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is, de passendheid van de bij de schatting in aanmerking genomen functies niet wordt betwist.
5. Uit het overwogene onder 4.2 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J.W. Schuttel en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2010.