ECLI:NL:CRVB:2010:BO1317

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1396 WAZ + 10/2506 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAZ-uitkering en maatmaninkomen in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAZ-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het besluit van het Uwv om de uitkering te herzien, vernietigd, omdat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen beperkingen waren opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst. Het Uwv heeft vervolgens een nieuw besluit genomen, waarin de herziening van de uitkering werd gehandhaafd. Appellante was van mening dat de motivering van dit nieuwe besluit niet deugde en herhaalde haar beroepsgrond over de hoogte van het maatmaninkomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld en vastgesteld dat het Uwv met het rapport van bezwaarverzekeringsarts Koek het motiveringsgebrek had hersteld. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht was uitgegaan van de netto winstcijfers over de boekjaren 1997, 1998 en 1999, en dat de stakingswinst, aangeduid als 'goodwill', buiten beschouwing kon worden gelaten bij de bepaling van het maatmaninkomen. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/1396 WAZ en 10/2506 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2010, 08/2908 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 26 april 2010 in het geding gebracht. Daarbij was gevoegd een rapport van bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek van 8 februari 2010.
Het onderzoek ter ziting heeft plaatsgevonden op 3 september 2010. Appellante is verschenen, het Uwv, zoals aangekondigd, niet.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 3 september 2008 (bestreden besluit I) heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet arbeidongeschiktheidsverzekering zeldstandigen (WAZ) met ingang van 10 november 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit I gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, waarbij zij het Uwv heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante met inachtneming van haar uitspraak en met een bepaling over vergoeding van het griffierecht. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in de aan bestreden besluit I ten grondslag liggende Functionele Mogelijkheden Lijst van 7 juli 2008 - anders daan voorheen - geen beperkingen zijn opgenomen op de items “concentreren van de aandacht”, “verdelen van de aandacht”, “doelmatig handelen” en “zelfstandig handelen”. De rechtbank heeft de beroepsgrond van appellante over de hoogte van het maatmaninkomen verworpen.
2.1. Het Uwv heeft in de aangevallen uitspraak berust en op 26 april 2010 een nieuw besluit op bezwaar (bestreden besluit II) genomen. Daaraan ligt ten grondslag het hiervoor in I genoemde rapport van bezwaarverzekeringsarts Koek, waarin zij motiveert waarom er geen aanleiding is om beperkingen aan te nemen op de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak genoemde - en in de vorige overweging kort aangegeven - items. Bij bestreden besluit II heeft het Uwv de herziening van de WAZ-uitkering van appellante met ingang van 10 november 2008 gehandhaafd.
2.2. Appellante is van mening dat de motivering van betreden besluit II niet deugt. Zij heeft ook haar beroepsgrond over de hoogte van het maatmaninkomen herhaald.
3.1. De Raad ziet aanleiding om, onder toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bij de behandeling van het hoger beroep tevens een oordeel te geven over bestreden besluit II, nu met dit nadere besluit niet geheel aan het beroep van appellante is tegemoetgekomen.
3.2. Met betrekking tot de medische grondslag van de herziening van de WAZ-uitkering van appellante met ingang van 10 november 2008 is de Raad van oordeel dat met het rapport van bezwaarverzekeringsarts Koek van 8 februari 2010 het door de rechtbank in de aangevallen uitspraak vastgestelde motiveringsgebrek is hersteld.
3.3. Met betrekking tot de in hoger beroep herhaalde beroepsgrond over het maatmaninkomen verenigt de Raad zich volledig met hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen. Ook de Raad is van oordeel dat het Uwv geheel overeenkomstig de jurisprudentie van de Raad is uitgegaan van de naar de fiscus verantwoorde en door deze aanvaarde netto winstcijfers over de boekjaren 1997, 1998 en 1999. De juistheid van deze cijfers worden door appellante niet betwist. Reeds omdat de stakingswinst (door appellante aangeduid als: “goodwill”) eerst enkele jaren na deze referteperiode is gerealiseerd, heeft het Uwv terecht deze buiten beschouwing gelaten bij de bepaling van het maatmaninkomen, terwijl ook overigens niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan van de in vaste rechtspraak van de Raad neergelegde hoofdregel zou moeten worden afgeweken.
4. Uit de overwegingen 3.1 tot en met 3.3 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover in hoger beroep aangevochten, niet slaagt en dat het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond dient te worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, als voorzitter en J.W. Schuttel en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.L. de Gier.
NK