ECLI:NL:CRVB:2010:BO1053

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6442 NIOAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslagvrije voet en renteschade bij Ioaw-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. Appellant ontvangt een uitkering op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw). Hij heeft bezwaar gemaakt tegen de afschrijving van een bedrag van zijn girorekening, dat verband houdt met beslaglegging op zijn Ioaw-uitkering ten behoeve van de Belastingdienst en het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn heeft het bezwaar van appellant gegrond verklaard, maar de rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat appellant niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, wat in strijd is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft het College opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de beslagvrije voet. In een later besluit heeft het College de uitvoering van het beslag aangepast, maar appellant heeft in hoger beroep verzocht om schadevergoeding. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het College terecht heeft besloten de gewijzigde uitvoering van het beslag per 1 maart 2005 te effectueren. De Raad heeft ook geoordeeld dat het verzoek om vergoeding van renteschade voor het te veel ingehouden bedrag van € 331,89 over de maand maart 2005 toewijsbaar is, maar andere schadevergoedingen zijn afgewezen.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/6442 NIOAW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 oktober 2009, 07/2172 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 24 augustus 2010. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden
1.1. Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw).
1.2. Bij een, bij het College op 25 april 2005 binnengekomen, brief van 19 april 2005 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de afschrijving van een bedrag van zijn girorekening en daarmee - gelet op de inhoud van het bezwaarschrift - tegen de wijze waarop het College uitvoering heeft gegeven aan beslaglegging op zijn Ioaw-uitkering ten behoeve van de Belastingdienst en het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.
1.3. Bij besluit van 22 februari 2006 heeft het College het bezwaar gegrond verklaard. Het College heeft daarbij overwogen dat bij de uitvoering van het op de Ioaw-uitkering van appellant gelegde beslag er ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat appellant dient te blijven beschikken over een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en dat daarmee vanaf 1 april 2005 wel rekening zal worden gehouden. Voorts heeft het College appellant meegedeeld dat het over de maand april 2005 ten onrechte ingehouden bedrag van € 331,89 aan hem zal worden nabetaald.
1.4. Bij besluit van 4 oktober 2006 heeft het College het besluit van 22 februari 2006 gewijzigd in die zin dat in aanvulling op het bedrag van € 331,89 een bedrag van € 13,55 aan wettelijke rente aan appellant betaalbaar zal worden gesteld.
1.5. Bij uitspraak van 2 juli 2007 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 februari 2006, zoals gewijzigd bij het besluit van 4 oktober 2006, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het College opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het bezwaar van appellant geacht wordt eveneens betrekking te (kunnen) hebben op de uitvoering van het beslag op zijn uitkering over de maand maart 2005 en dat voor de periode daarvoor het bezwaar van appellant eerst na ommekomst van de in aanmerking te nemen bezwaartermijnen is ingediend. Aangezien het College de uitvoering van het beslag niet eerder dan per 1 april 2005 zodanig heeft aangepast, dat rekening wordt gehouden met de in artikel 475d van Rv bedoelde beslagvrije voet, ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de grief van appellant dat geen wettelijke rente is toegekend over de in april 2005 ten onrechte niet uitbetaalde uitkering, gelet op het wijzigingsbesluit van 4 oktober 2006, geen bespreking meer behoeft. Van deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.6. Bij besluit van 26 oktober 2007 heeft het College ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat met ingang van de maand maart 2005 rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van Rv. Verder heeft het College appellant meegedeeld dat het over de maand maart 2005 ten onrechte ingehouden bedrag van € 331,89 aan hem zal worden nabetaald.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling inzake griffierecht - het beroep tegen het besluit van 26 oktober 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en de gemeente Apeldoorn veroordeeld tot vergoeding van renteschade als in de uitspraak aangegeven. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat het College in strijd met artikel 7:2 van de Awb appellant niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat het College terecht heeft besloten de gewijzigde uitvoering van het op de uitkering van appellant gelegde beslag per 1 maart 2005 te effectueren. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het verzoek om vergoeding van renteschade voor toewijzing in aanmerking komt, voor zover dit verzoek betrekking heeft op het over de maand maart 2005 te veel ingehouden bedrag van € 331,89.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 26 oktober 2007 in stand zijn gelaten. Tevens heeft hij verzocht om een veroordeling tot schadevergoeding ter hoogte van € 100.000,--.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat het College in zijn besluit van 26 oktober 2007 heeft overwogen dat de rechtbank, rekening houdend met het besluit van 4 oktober 2006 (toekenning rente over een periode van 12 maanden), de grief van appellant over de maand april 2005 niet voor discussie vatbaar acht. De Raad begrijpt deze overweging aldus dat het College in verband met de omstandigheid dat de rechtbank in zijn uitspraak van 2 juli 2007 (ook) het besluit van 4 oktober 2006 heeft vernietigd, aan appellant opnieuw wettelijke rente heeft toegekend wegens de vertraagde uitbetaling van het op diens uitkering over de maand april 2005 ingehouden bedrag. De Raad begrijpt de aangevallen uitspraak aldus dat ook de rechtbank daarvan is uitgegaan.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College terecht heeft besloten de gewijzigde uitvoering van het op de uitkering van appellant gelegde beslag met ingang van 1 maart 2005 te effectueren. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de rechtbank in zijn uitspraak van 2 juli 2007 zonder voorbehoud heeft overwogen dat het bezwaar van appellant tegen de uitvoering van de beslaglegging op zijn uitkering over de maanden gelegen voor 1 maart 2005 eerst na het verstrijken van de in aanmerking te nemen bezwaartermijnen is ingediend. Nu tegen die uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, dienen deze overwegingen als uitgangspunt te worden genomen bij de beoordeling van het thans aan de orde zijnde besluit van 26 oktober 2007. Gelet hierop dient voorbij gegaan te worden aan de stellingen van appellant die betrekking hebben op de uitvoering van de beslaglegging op zijn uitkering over de maanden gelegen voor maart 2005.
4.3. De Raad is voorts met de rechtbank van oordeel dat het verzoek om vergoeding van renteschade voor toewijzing in aanmerking komt voor zover dit verzoek betrekking heeft op het over de maand maart 2005 te veel ingehouden bedrag van € 331,89. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat, zoals onder 4.1 is overwogen, het College bij het besluit van 26 oktober 2007 appellant wettelijke rente heeft toegekend wegens de vertraagde uitbetaling van het op diens uitkering over de maand april 2005 te veel ingehouden bedrag. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende schade als gevolg van de onrechtmatige inhouding van € 331,89 op de uitkering van appellant over de maanden maart 2005 en april 2005 is de Raad niet gebleken
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad zal voorts het verzoek van appellant om een veroordeling tot schadevergoeding afwijzen.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2010.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) R. Scheffer.
IJ