ECLI:NL:CRVB:2010:BO0827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2598 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam inzake arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies voor appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 april 2008. Appellante, die zich op 9 februari 2004 ziek meldde vanwege heupklachten, heeft later ook andere medische klachten ontwikkeld. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat het Uwv terecht is uitgegaan van de beperkingen en belastbaarheid van appellante zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De Raad constateert echter dat de functies receptionist/baliemedewerker en telefonist/receptionist niet geschikt zijn voor appellante, omdat deze functies de vastgestelde urenbeperking overschrijden. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand houdt en bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-- en moet het griffierecht van € 110,-- worden vergoed.

Uitspraak

08/2598 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (België) (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 april 2008, 06/5618 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J. Wintjes, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarbij een rapportage van bezwaarverzekeringsarts M.E.J. van Hooff van
30 juni 2008 is overgelegd. Aanvullend heeft het Uwv een rapportage van bezwaararbeidsdeskundige C.W.M. Limbeek van
17 juli 2008 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wintjes. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als commercieel manager voor 42,25 uur per week. Op 9 februari 2004 heeft zij zich ziek gemeld als gevolg van heupklachten. Later zijn daar pijnklachten van de schouders, nek en andere gewrichten, alsmede endocrinologische en gynaecologische aandoeningen bijgekomen.
1.2. Naar aanleiding van de aanvraag van appellante om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per einde wachttijd is zij op 30 november 2005 onderzocht door verzekeringsarts
J.M. van Roessel, die in zijn rapportage van 8 december 2005 heeft aangegeven dat appellante ongeschikt wordt geacht voor haar eigen functie, maar dat zij per einde wachttijd mogelijkheden en beperkingen heeft welke verwoord zijn in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van dezelfde datum. Op basis daarvan heeft arbeidsdeskundige M.C.A. Koot in zijn rapportage van 23 maart 2006 vastgesteld dat appellante geschikt wordt geacht voor de met gebruikmaking van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geselecteerde functies. Het verlies aan loonwaarde wordt daarbij berekend op 55,76%, hetgeen leidt tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 27 maart 2006 aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 6 februari 2006 recht heeft op een WGA-vervolguitkering.
1.3. Bezwaarverzekeringsarts Van Hooff heeft in zijn rapportage van 31 augustus 2006 aangegeven geen aanleiding te zien tot herziening van de medische grondslag. Limbeek heeft in zijn rapportage van 10 oktober 2006 eveneens geen aanleiding gezien om de eerdere vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid te herzien. Bij besluit van 23 oktober 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 maart 2006, onder verwijzing naar deze rapportages, evenwel gegrond verklaard omdat bij de berekening van de hoogte van de vervolguitkering van een hoger dagloon diende te worden uitgegaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij geen aanleiding ziet de medische beoordeling van bezwaarverzekeringsarts Van Hooff onzorgvuldig te achten dan wel aan de juistheid van die beoordeling te twijfelen. In de door appellante overgelegde medische stukken heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts over de belastbaarheid van appellante geen stand kan houden. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv ten onrechte van een fictieve maatman is uitgegaan en dat het beroep daarom gegrond wordt verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank heeft evenwel bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven omdat, indien van de juiste maatman wordt uitgegaan, dit niet leidt tot indeling in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse en dat niet is gebleken dat de geselecteerde functies voor appellante in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv, gelet op de medische verklaringen die zij heeft overgelegd, haar beperkingen heeft onderschat en dat het Uwv hierin aanleiding had moeten zien om nader onderzoek te verrichten. Voorts heeft zij aangevoerd dat de beperkingen met betrekking tot ‘reiken’ en ‘frequent lichte voorwerpen hanteren’ niet in voldoende mate zijn toegelicht en dat, gelet op de medische urenbeperking van maximaal vier uur per dag, de functies receptionist/baliemedewerker en telefonist/receptionist voor haar niet geschikt zijn.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met verkregen informatie van de behandelend sector op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Van Hooff van 31 augustus 2006 blijkt dat de verzekeringsarts terecht niet tot ‘geen benutbare mogelijkheden’ heeft geconcludeerd en dat in de FML voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante, waarbij onder meer een urenbeperking is aangenomen. In beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML op 19 december 2006 aangepast aan de geldende CBBS-werkinstructie, waardoor een aantal aspecten anders is beschreven zonder dat de belastbaarheid is gewijzigd.
4.2. Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 30 juni 2008 met betrekking tot het aspect ‘reiken’ toegelicht dat appellante in de FML wel beperkt wordt geacht omdat het frequent reiken tot 600 keer per uur is aangegeven (normaalwaarde is 1200 keer per uur). Ook ten aanzien van het frequent lichte voorwerpen hanteren is een beperking aangenomen tot 300 keer per uur (normaalwaarde 600 keer per uur). In hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de beperkingen van appellante op de datum in geding zijn onderschat. Mitsdien is het Uwv terecht uitgegaan van de beperkingen en de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste FML van 19 december 2006. De Raad ziet dan ook geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige. Het standpunt van appellante dat zij volledig arbeidsongeschikt is, in welk verband zij verwijst naar de haar per 1 november 2007 toegekende uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, wordt door de Raad evenmin onderschreven, nu verzekeringsarts Th. Hoofs in zijn rapportage van 26 juni 2007 heeft aangegeven dat de medische situatie ten opzichte van de rapportage van 8 december 2005 ongewijzigd is gebleven.
4.3. Naar aanleiding van de door appellante aangevoerde grond dat twee van de aan haar voorgehouden functies niet aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd, omdat daarin de vastgestelde urenbeperking wordt overschreden, stelt de Raad het volgende vast. In zijn rapportage van 30 november 2005 heeft de verzekeringsarts aangegeven dat er op grond van de energetische beperkingen en de extra tijd die appellante nodig heeft voor de zelfverzorging, zoals blijkt uit haar dagverhaal, appellante maximaal voor vier uur per dag belastbaar is met gangbare arbeid, waarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen van het bewegingsapparaat ten aanzien van de statische en dynamische belasting. In de FML is aangegeven ‘kan gemiddeld ongeveer vier uur per dag werken’ en ‘kan gemiddeld ongeveer 20 uur per week werken’. In de in beroep door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste FML zijn deze beperkingen ongewijzigd gehandhaafd.
4.4. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 12 september 2008, LJN BF0731, is de Raad van oordeel dat, ook al zou ervan moeten worden uitgegaan dat er in deze beperking een zekere marge aanwezig is, een aantal van de bij de schatting betrokken functies, gelet op het daarin per dag en/of per week te werken aantal uren, niet als voor appellante geschikt kan worden aanvaard. Zo moet in de functie receptionist/baliemedewerker (sbc-code 315150) gedurende 5,5 uur per dag worden gewerkt. Dat komt neer op een overschrijding van het toegestane aantal van 4 uur per dag met 37,5%. In de functie telefonist/receptionist (sbc-code 315120) moet 5 uur per dag worden gewerkt, hetgeen een overschrijding van 25% van het toegestane aantal van 4 uur per dag betekent. Dergelijke overschrijdingen kunnen naar het oordeel van de Raad niet geacht worden te vallen binnen de toegestane urenbeperking, ook al zou ervan worden uitgegaan dat deze een zekere marge kent, als hiervoor weergegeven. In de toelichting in de rapportage van de arbeidsdeskundige van 23 maart 2006 dat over de overschrijding van de urenbeperking met de verzekeringsarts overleg heeft plaatsgevonden en dat dit akkoord is bevonden, alsmede in de toelichting van de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 19 december 2006 dat het bij de geduide functies gaat om 18 tot 22,5 uur per week waardoor er voldoende tijd voor recuperatie is en in de rapportage van
30 juni 2008 dat bij de FML wordt uitgegaan van een bandbreedte, waarbij 20 uur per week betekent 14 tot 24 uur per week, ziet de Raad een volgens vaste rechtspraak niet toegestane relativering achteraf van de door de bezwaarverzekeringsarts aangegeven belastbaarheid. Het vorenstaande betekent dat de functies receptionist/baliemedewerker en telefonist/receptionist niet geschikt zijn voor appellante en mitsdien dienen te vervallen, zodat onvoldoende functies overblijven om de theoretische schatting op te baseren.
4.5. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven, dient te worden vernietigd.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,--;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 110,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.J. Goorden en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010.
(get.) H. Bolt.
(get.) T.J. van der Torn.
JL