ECLI:NL:CRVB:2010:BO0361

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-234 AOW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet tijdig betaald griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2010 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van 12 mei 2010, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De appellant, wonende in Marokko, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2009. De Raad oordeelde dat het griffierecht niet tijdig was betaald, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

Tijdens de zitting van 17 augustus 2010, waar de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet aanwezig was, heeft appellant verzet aangetekend. In zijn verzetschrift verklaarde hij bereid te zijn het griffierecht alsnog te voldoen en vroeg hij om een nieuwe acceptgiro. De Raad oordeelde echter dat dit verzoek na de gestelde termijn was gedaan en dat er geen aanleiding was om hieraan te voldoen.

De Raad concludeerde dat het verzet ongegrond was, omdat het griffierecht niet was betaald en appellant niet in verzuim kon worden geacht. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het verzet. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier R. Groothuis.

Uitspraak

10/234 AOW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], Marokko, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2009, 08/5089 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 28 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 12 mei 2010 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van 12 mei 2010 heeft appellant verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 17 augustus 2010, waar partijen - de Svb met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 12 mei 2010 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Vaststaat dat het griffierecht niet is betaald.
In het verzetschrift heeft appellant verklaard dat hij bereid is om het griffierecht alsnog te voldoen. Daarbij heeft hij gevraagd om toezending van een nieuwe acceptgiro.
Aangezien dit verzoek is gedaan na afloop van de aan appellant gestelde termijn voor het voldoen van het verschuldigde griffierecht, zal de Raad - in overeenstemming met zijn vaste rechtspraak in gevallen als dit - aan dit verzoek niet voldoen.
Het verzet moet daarom ongegrond worden verklaard.
Voor een veroordeling in de kosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van R. Groothuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2010.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) R. Groothuis.
BvW
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
Déclare le recours non fondé.
Par conséquent, décidée par T.G.M. Simons en présence de R. Groothuis en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 28 septembre 2010.