ECLI:NL:CRVB:2010:BO0280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1240 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring beroep inzake bijzondere bijstand en ingangsdatum bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 16 januari 2008. Appellant had een aanvraag ingediend voor algemene bijstand en bijzondere bijstand voor tandartskosten en een second opinion op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank had geoordeeld dat het beroep inzake de bijzondere bijstand niet-ontvankelijk was en dat het beroep inzake de ingangsdatum van de bijstand en de hoogte van de toeslag ongegrond was.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant zijn bezwaren tegen de bijzondere bijstand had ingetrokken, waardoor deze kwestie niet meer aan de orde kon komen in hoger beroep. De rechtbank had abusievelijk verzuimd om haar oordeel over de niet-ontvankelijkheid van het beroep in het dictum van de uitspraak op te nemen. De Raad heeft dit gecorrigeerd en bevestigd dat het beroep inzake de bijzondere bijstand niet-ontvankelijk was.

Met betrekking tot de ingangsdatum van de bijstand was er geen geschil over de datum waarop appellant zich had gemeld voor bijstand. Appellant had als gewenste ingangsdatum 1 januari 2007 opgegeven, maar de Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de standaardregel rechtvaardigden dat bijstand niet verleend wordt over een periode voorafgaand aan de aanvraagdatum. De Raad heeft geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/1240 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 16 januari 2008, 07/799 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo (hierna: College)
Datum uitspraak: 12 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg.nr. 08/3179 WWB, plaatsgevonden op 10 augustus 2010, waar appellant is verschenen en waar het College zich, zoals tevoren bericht, niet heeft doen vertegenwoordigen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 8 februari 2007 op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) een aanvraag ingediend om algemene bijstand en om bijzondere bijstand voor (de eigen bijdrage van) tandartskosten en de kosten van een second opinion.
1.2. Bij besluit van 10 april 2007 (besluit I) heeft het College appellant met ingang van 12 februari 2007 algemene bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande, met een toeslag van 10%.
1.3. Bij besluit van 10 april 2007 (besluit II) heeft het College appellant bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 1.045,50 voor (de eigen bijdrage van) tandartskosten en € 89,-- voor de kosten van een second opinion.
1.4. Bij besluit van 3 juli 2007 heeft het College het bezwaar tegen besluit I, voor zover gericht tegen de ingangsdatum van de bijstand, gegrond verklaard en de bijstand alsnog met ingang van 8 februari 2007 aan appellant toegekend, zulks onder handhaving van de toeslag van 10%. Voorts heeft het College op het bezwaar tegen besluit II geen beslissing genomen omdat appellant dat bezwaar volgens het College inmiddels had ingetrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep inzake de bijzondere bijstand niet-ontvankelijk is en dat het beroep inzake de ingangsdatum van de bijstand en de hoogte van de toeslag, ongegrond is.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
Tevens heeft hij verzocht om een veroordeling tot schadevergoeding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt eerst vast dat de bijzondere bijstand voor (de eigen bijdrage van) tandartskosten en voor de kosten van een second opinion in hoger beroep niet meer aan de orde kan komen. Zoals blijkt uit het verslag van de hoorzitting van 19 juni 2007 heeft appellant zijn bezwaren ter zake van de bijzondere bijstand ingetrokken, zodat in het besluit op bezwaar van 3 juli 2007 hierover geen beslissing meer is genomen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat appellant kennelijk wil terugkomen van de intrekking van zijn bezwaar maar dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen om dat te aanvaarden en dat het beroep, voor zover dat betrekking heeft op de bijzondere bijstand voor tandartskosten en een second opinion, daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Raad kan zich met dit oordeel van de rechtbank verenigen. De Raad stelt tevens vast dat de rechtbank abusievelijk heeft verzuimd haar oordeel omtrent de niet-ontvankelijkheid van het beroep ook tot uiting te brengen in het dictum van de aangevallen uitspraak. De Raad leest het dictum van de aangevallen uitspraak dan ook alsof daarin het beroep, voor zover dat betrekking heeft op de bijzondere bijstand voor tandartskosten en de kosten van een second opinion, niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep met betrekking tot de ingangsdatum van de bijstand en de toeslag, ongegrond is verklaard.
4.2. Voorts stelt de Raad vast dat appellant ter zitting desgevraagd heeft meegedeeld dat de hoogte van de toeslag (10%) niet meer door hem wordt betwist. De Raad kan en zal dit onderdeel van het besluit van 3 juli 2007 dan ook buiten bespreking laten.
4.3. Met betrekking tot de ingangsdatum van de bijstand is tussen partijen niet in geschil dat appellant zich op 8 februari 2007 bij het CWI heeft gemeld teneinde voor bijstand in aanmerking te komen. Bij zijn aanvraag heeft appellant als gewenste ingangsdatum van de bijstand aangegeven 1 januari 2007. In bezwaar heeft appellant gesteld dat de ingangsdatum van de bijstand 23 juli 2006 moet zijn, omdat zijn uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toen wegens het bereiken van de maximale uitkeringsduur is beëindigd en hij derhalve niet meer beschikte over middelen om in het bestaan te voorzien.
4.4. Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake de toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding bij het CWI heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat van zodanige omstandigheden niet is gebleken. De stelling van appellant dat hij als gevolg van zijn zeer labiele geestelijke gesteldheid destijds geen bijstand heeft kunnen aanvragen, vindt geen steun in de beschikbare gegevens. Appellant heeft ter zake geen medische verklaring in geding gebracht, terwijl ook niet is gebleken dat appellant zich met betrekking tot de door hem genoemde klachten onder (medische) behandeling heeft gesteld. De Raad acht voorts de omstandigheid dat appellant ook eerst de afloop van de door hem gevoerde procedure in het kader van de Ziektewet wilde afwachten, niet bijzonder. Zoals de Raad vaker heeft geoordeeld staat het voeren van een dergelijke procedure geenszins in de weg aan het aanvragen van bijstand.
4.5. Hetgeen appellant in hoger beroep overigens nog heeft aangevoerd kan evenmin leiden tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak voor onjuist moet worden gehouden.
4.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding dient te worden afgewezen.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2010.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) J.M. Tason Avila.
HD