[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 oktober 2009, 09/363 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 8 oktober 2010
Namens appellant heeft mr. drs. E.C. Spiering, werkzaam bij SRK rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2010. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.
1.1. Appellant ontvangt sinds juli 2002 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW), ter hoogte van het maximale pensioen van een gehuwde. Tevens ontvangt appellant met ingang van die datum een toeslag ingevolge de AOW. Bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag heeft de Svb rekening gehouden met de inkomsten uit arbeid van de echtgenote van appellant, welke inkomsten, door de jaren heen qua hoogte wisselend, gedeeltelijk op de toeslag in mindering zijn gebracht.
1.2. In september 2008 heeft de Svb het jaarlijks verzonden formulier “Opgaaf inkomsten voor toeslag AOW” van appellant retour ontvangen. Hierop heeft appellant aangegeven dat zijn partner inkomsten uit een uitkering of pensioen geniet, in plaats van het eerder door appellant gemelde loon. Bij besluit van 17 oktober 2008 heeft de Svb de toeslag op appellants AOW-pensioen met terugwerkende kracht over de periode december 2007 tot en met september 2008 herzien, omdat de door de partner van appellant ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering als inkomen in verband met arbeid aangemerkt dient te worden en om die reden volledig moet worden gekort op de toeslag. De Svb heeft het over die periode te veel ontvangen bedrag volledig van appellant teruggevorderd.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 27 januari 2009 heeft de Svb zijn besluit van 17 oktober 2008 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van de echtgenote van appellant beschouwd moet worden als inkomen in verband met arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven en niet als inkomen uit arbeid. Ingevolge artikel 49 van de AOW is de pensioengerechtigde verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht van uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingverplichting, waardoor de Svb gehouden was zijn AOW-pensioen te herzien. Appellant heeft immers niet, althans niet spontaan en niet tijdig mededeling aan de Sociale verzekeringsbank gedaan van het feit dat zijn echtgenote met ingang van 1 januari 2008 een WIA-uitkering is gaan ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de gedingstukken dat appellant er zich van bewust is geweest dat er een verschil bestaat in de situatie van zijn echtgenote vóór en na 1 januari 2008. Zij kreeg tot 1 januari 2008 haar loon uitbetaald door haar werkgever. Vanaf 1 januari 2008 is zij een WIA-uitkering van het Uwv gaan ontvangen. Dat appellant dit verschil ook heeft begrepen, zo stelt de rechtbank, blijkt uit het feit dat hij op het hem toegezonden inkomstenformulier van 4 september 2007 had aangegeven dat zijn echtgenote loon ontving. Op het inkomstenformulier van 4 september 2008 heeft hij aangegeven dat de inkomsten van zijn echtgenote zijn gewijzigd in die zin dat zij thans een uitkering ontvangt.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, dat er in het kort op neerkomt dat het voorlichtende karakter van informatie van de Svb terzake van het verschil tussen het ontvangen van loon en het ontvangen van een uitkering niet zodanig duidelijk is dat appellant daaruit heeft kunnen opmaken dat hij teveel toeslag ontving. Met betrekking tot de genoemde voorlichtingsbrochures en het blad “Uw AOW/Anw” stelt appellant dat hij niet op de hoogte is van deze informatie vanwege zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal. Verder wordt op de website van de Svb over de mededelingsplicht in de AOW gemeld dat wijzigingen “in de aard” van het inkomen doorgegeven moeten worden, maar wordt het niet duidelijk wat daar eigenlijk mee wordt bedoeld. Appellant blijft zich op het standpunt stellen dat hem niet redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat hij te veel toeslag ontving.
3.2. De Svb heeft in zijn verweerschrift gesteld dat het appellant zeer wel duidelijk had moeten zijn welke feiten en omstandigheden hij aan de Sociale verzekeringsbank had dienen te melden, dit op basis van voorlichtingsbrochures, de aan appellant toegezonden wijzigingsformulieren, de informatie van de website en de informatie zoals die is opgenomen in het blad “uw AOW/Anw”. Dat appellant stelt dat hij geen kennis kan nemen van deze informatie omdat hij de Nederlandse taal maar in beperkte mate machtig is, maakt dit niet anders. Het had op de weg van appellant gelegen om tijdig hulp in te roepen van een derde die hem behulpzaam had kunnen zijn.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad kan zich in grote lijnen verenigen met het oordeel dienaangaande van de rechtbank en de daaraan ten gronde gelegde overwegingen, die de Raad tot de zijne maakt. Hetgeen namens appellant in de procedure in hoger beroep naar voren is gebracht, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. De Raad voegt hieraan toe dat op de toelichting bij het inkomstenformulier van de Svb al jaren aangegeven wordt dat er drie nieuwe ontwikkelingen in het inkomen van de partner bestaan waarvan de wijziging moet worden doorgegeven, namelijk dat de inkomsten van de partner hoger of lager worden, dat er geen inkomsten meer zijn of dat de partner nieuwe inkomsten ontvangt. De Raad wil aannemen dat het tot enige verwarring kan leiden dat er maar een gering verschil bestaat tussen de hoogte van de inkomsten van de echtgenote uit de gekorte loondoorbetaling inzake de Ziektewet en de hoogte van de WIA-uitkering. De Raad acht het echter op zichzelf al een wezenlijk verschil of men loon van een werkgever ontvangt of een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het Uwv. Dit had voor appellant voldoende aanleiding moeten zijn om de wijziging van de situatie aan de Svb door te geven ter beoordeling of deze wijziging al dan niet relevant zou zijn voor zijn recht op toeslag.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet.
4.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2010.
(get.) M.M. van der Kade.