ECLI:NL:CRVB:2010:BN9648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6143 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake blokkering bijstandsuitkering en procesbelang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 september 2008, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam van 4 september 2007 niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Appellant ontving sinds 2 juli 2004 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van vermoedens dat appellant werkzaamheden als snorder verrichtte, heeft het College een onderzoek ingesteld en de uitbetaling van de bijstand per 1 mei 2007 geblokkeerd. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat appellant geen procesbelang had bij een inhoudelijk oordeel over het besluit van 4 september 2007, omdat zijn belang enkel lag bij de uitbetaling van bijstand over een korte periode. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel en stelde vast dat appellant niet tijdig een rechtsmiddel had aangewend tegen het besluit van 7 september 2007, waardoor dit besluit in rechte vaststond. De Raad concludeerde dat appellant met zijn beroep tegen de blokkering van de bijstandsuitkering geen resultaat meer kon behalen, aangezien de blokkering al had plaatsgevonden en er geen recht op bijstand kon worden vastgesteld over de relevante periode.

De uitspraak werd gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 5 oktober 2010. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/6143 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 september 2008, 07/4120 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 24 augustus 2010. Partijen, waarvan het College met bericht vooraf, hebben zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving sedert 2 juli 2004 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Naar aanleiding van een vermoeden dat appellant werkzaamheden verrichtte als snorder heeft het College een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Hangende de uitkomst van dat onderzoek heeft het College de uitbetaling van de bijstand van appellant met ingang van 1 mei 2007 geblokkeerd. Het College heeft de daartegen door appellant gemaakte bezwaren bij besluit van 4 september 2007 ongegrond verklaard.
1.3. Bij besluit van 7 september 2007 heeft het College de bijstand van appellant ingetrokken over de periode van 1 februari 2006 tot en met 22 mei 2007 en de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 9.840,99 bruto alsmede
€ 2.823,04 netto van hem teruggevorderd. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat het recht op bijstand over deze periode niet kan worden vastgesteld aangezien appellant over zijn activiteiten als snorder geen inlichtingen heeft verstrekt. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 4 september 2007 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een procesbelang.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat appellant ter zitting van de rechtbank heeft aangegeven dat zijn procesbelang enkel is gelegen in de uitbetaling van bijstand over de periode van 1 mei 2007 tot en met 22 mei 2007. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant ten tijde van de aangevallen uitspraak geen belang meer had bij een inhoudelijk oordeel over het besluit van 4 september 2007. De Raad stelt vast dat appellant niet tijdig een rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit van 7 september 2007. Dit betekent dat het besluit tot intrekking van de bijstand over de periode van 1 februari 2006 tot en met 22 mei 2007 in rechte is komen vast te staan. Appellant kon met het beroep tegen de blokkering van de uitbetaling van de bijstand met ingang van 1 mei 2007 dan ook niet langer bereiken dat de uitbetaling van de bijstand vanaf laatstgenoemde datum zou worden hervat.
4.2. Gelet op het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2010.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) R.L.G. Boot.
NW