ECLI:NL:CRVB:2010:BN9648
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake blokkering bijstandsuitkering en procesbelang
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 september 2008, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam van 4 september 2007 niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Appellant ontving sinds 2 juli 2004 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van vermoedens dat appellant werkzaamheden als snorder verrichtte, heeft het College een onderzoek ingesteld en de uitbetaling van de bijstand per 1 mei 2007 geblokkeerd. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat appellant geen procesbelang had bij een inhoudelijk oordeel over het besluit van 4 september 2007, omdat zijn belang enkel lag bij de uitbetaling van bijstand over een korte periode. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel en stelde vast dat appellant niet tijdig een rechtsmiddel had aangewend tegen het besluit van 7 september 2007, waardoor dit besluit in rechte vaststond. De Raad concludeerde dat appellant met zijn beroep tegen de blokkering van de bijstandsuitkering geen resultaat meer kon behalen, aangezien de blokkering al had plaatsgevonden en er geen recht op bijstand kon worden vastgesteld over de relevante periode.
De uitspraak werd gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 5 oktober 2010. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.