ECLI:NL:CRVB:2010:BN9510

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3958 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake ontslag wegens plichtsverzuim en integriteitsregels

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van de Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland. Verzoekers hebben hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep van betrokkene tegen een eerder besluit van de provincie werd gegrond verklaard. Betrokkene, die sinds maart 2000 in dienst was van de provincie, was beschuldigd van plichtsverzuim door het helpen van zijn broer met het inladen van oud meubilair dat niet mocht worden meegenomen. Dit leidde tot een disciplinaire overplaatsing en uiteindelijk tot ontslag wegens herhaaldelijk handelen in strijd met de integriteitsregels.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen het belang van de integriteitsregels erkend, maar oordeelde dat de mate van de integriteitsschending gering was. De voorzieningenrechter vond de opgelegde straf van ontslag onevenredig aan de aard en ernst van het verweten plichtsverzuim. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de overplaatsing van betrokkene niet evenredig was en dat verzoekers onvoldoende rekening hadden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen redelijke mate van waarschijnlijkheid bestond dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zou blijven. Tevens zijn verzoekers veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 437,--. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van zowel de werkgever als de werknemer in gevallen van plichtsverzuim en integriteitskwesties.

Uitspraak

10/3958 AW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland (hierna: verzoekers),
in verband met het hoger beroep van:
verzoekers
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 mei 2010, 09/7784 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene),
en
verzoekers
Datum uitspraak: 23 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Verzoekers hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoekers hebben tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2010. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. Baldi en R.O. Koop, beiden werkzaam bij de provincie Zuid-Holland. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. J.E. Stokx, advocaat te Voorburg.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was sinds maart 2000 in dienst van de provincie Zuid-Holland in de functie van [naam functie 1] en aanvankelijk werkzaam als [functie 2]. Wegens plichtsverzuim, bestaande uit het helpen van zijn broer met het inladen van oud meubilair van de provincie dat niet mocht worden meegenomen, hebben verzoekers betrokkene per 7 augustus 2007 bij wijze van de disciplinaire straf overgeplaatst naar de functie van medewerker scanstraat, met behoud van zijn schaalniveau maar zonder de overwerktoelage en de vergoeding voor storingsdienst die hij voordien ontving. In verband met een reorganisatie is betrokkene met ingang van 1 april 2008 geplaatst in de functie van allround documentair medewerker. Bij uitspraak van 8 januari 2009 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage geoordeeld dat de overplaatsing naar medewerker scanstraat niet evenredig was aan de aard en de ernst van het door betrokkene gepleegde plichtsverzuim. Die uitspraak is onherroepelijk geworden. Verzoekers hebben ter uitvoering van deze uitspraak bij besluit van 26 maart 2009 de overplaatsing gehandhaafd en besloten de stopgezette toelage en vergoeding in drie jaar af te bouwen. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2. Op 10 februari 2009 was betrokkene in de beveiligde ruimte van het Semi Statisch Archief belast met het vernietigen van dossiers van ten minste 20 jaar oud, dat wil zeggen het deponeren van die dossiers in daarvoor bestemde vernietigingscontainers. Deze containers zijn vervolgens vergrendeld en naar buiten gereden, in afwachting van het afvalverwerkingsbedrijf dat de dossiers vernietigt.
Rond het middaguur maakte betrokkene aanstalten de beveiligde ruimte te verlaten, waar op dat moment zijn collega’s [C.], [P.] en [M.] aanwezig waren. Voordat hij door de deur van de beveiligde ruimte naar buiten wilde gaan, plaatste hij zeven dossiers en een archiefdoos op de uitleenbalie en schoof ze door het luik. Omdat het niet is toegestaan om dossiers zonder de vereiste registratie buiten de beveiligde ruimte mee te nemen, heeft [C.] betrokkene aangesproken. Dit gesprek is overgenomen door [P.], [naam functie] van het Semi Statisch Archief, die betrokkene vervolgens verboden heeft om die dossiers en archiefdoos buiten de beveiligde ruimte mee te nemen. [P.] heeft vastgesteld dat de archiefdoos alleen karton bevatte en hij heeft de dossiers ingekeken.
1.3. Met ingang van 16 februari 2009 is betrokkene geschorst in het belang van de dienst en hem is de toegang tot de dienstlokalen ontzegd. Vervolgens is een onderzoek verricht naar het voorval op 10 februari 2009.
1.4. Bij besluit van 3 juni 2009 is betrokkene met ingang van 15 juni 2009 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim, bestaande uit het voor de tweede keer handelen in strijd met de integriteitsregels, dat wil zeggen het zonder toestemming meenemen van oude dossiers. Verzoekers hebben bij besluit van 24 september 2009 (hierna: bestreden besluit) onder meer het bezwaar van betrokkene tegen het strafontslag ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit, voor zover dat was gericht tegen het strafontslag, gegrond verklaard, dat besluit in zoverre vernietigd en aan verzoekers opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van die uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat sprake is van plichtsverzuim, maar dat strafontslag onevenredig is aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim, omdat verzoekers hebben nagelaten te onderzoeken wat de beweegredenen van betrokkene waren om de dossiers naar buiten te brengen en appellant het voordeel van de twijfel moet krijgen Verder is er ten onrechte geen rekening gehouden met de privéomstandigheden van betrokkene, met de omstandigheid dat betrokkene in een omgeving is geplaatst waar hij moest omgaan met vertrouwelijke stukken en met de onduidelijke aansturing van betrokkene.
3. In de onderhavige procedure hebben verzoekers zich op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat betrokkene in strijd met de integriteitsregels dossiers wilde meenemen buiten de beveiligde ruimte, mede in aanmerking genomen het eerdere plichtsverzuim wegens overtreding van de integriteitsregels, plichtsverzuim oplevert dat strafontslag rechtvaardigt. De intentie die betrokkene had met de dossiers, achten verzoekers niet van belang voor de beantwoording van de vraag of het ontslag niet onevenredig is aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim. Verzoekers kunnen geen vertrouwen meer stellen in betrokkene. Herstel van het dienstverband achten verzoekers zeer onwenselijk en zodoende hebben zij bij wijze van voorlopige voorziening verzocht om schorsing van de aangevallen uitspraak.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
4.2. Gelet op het feit dat de aangevallen uitspraak impliceert dat het dienstverband met betrokkene is hersteld, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen door verzoeker is aangevoerd een voldoende spoedeisend belang gelegen. De voorzieningenrechter zal dus antwoord moeten geven op de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. De beantwoording van die vraag vergt een onderzoek en een afweging die pas in de bodemprocedure ten volle zal kunnen geschieden. In het kader van het nu gedane verzoek komt de voorzieningenrechter tot de volgende afweging.
4.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat appellant heeft gehandeld in strijd met de geldende integriteitsregels op het moment dat hij zonder toestemming dossiers wilde meenemen uit de beveiligde archiefruimte en dat appellant zich daarmee heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
De voorzieningenrechter moet thans de vraag beantwoorden of de disciplinaire straf van ontslag niet onevenredig is te achten aan de aard en de ernst van het door betrokkene gepleegde plichtsverzuim.
4.4. Evenals de rechtbank heeft overwogen en anders dan verzoekers hebben gesteld, is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval waarbij betrokkene ongeoorloofd dossiers wilde meenemen, voor de vaststelling van de ernst van het plichtsverzuim mede van belang met welke intenties betrokkene de dossiers wilde meenemen. Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft betrokkene verklaard dat hij de dossiers in de afgesloten vernietigingscontainers wilde deponeren die inmiddels buiten de beveiligde ruimte waren geplaatst. Voor zover verzoekers hebben gesteld dat uit de verklaringen van betrokkene niet kan worden opgemaakt welke intenties hij had, vindt de voorzieningenrechter in de verklaring van [M.], die heeft gehoord dat betrokkene de woorden ’afval’ en ‘container’ gebruikte, aanknopingspunten dat betrokkene ook direct na het voorval heeft gezegd dat hij de bedoeling had om de dossiers in een vernietigingscontainer te deponeren.
4.5. De stelling van verzoekers dat betrokkene op het moment dat hij werd aangesproken door zijn collega’s, geen sleutel bij zich had om de afgesloten vernietigingscontainers te openen en hij dus niet de intentie kan hebben gehad de dossiers in een vernietigingscontainer te deponeren, volgt de voorzieningenrechter niet. Naast het feit dat verzoekers deze stelling niet hebben onderbouwd, acht de voorzieningenrechter de verklaring van betrokkene daarover, namelijk dat die sleutel bij de balie hangt, hij de sleutel wilde pakken nadat hij de dossiers had neergelegd, maar daartoe geen kans meer kreeg omdat hij werd aangesproken door zijn collega’s, voldoende aannemelijk. De voorzieningenrechter acht het ook niet aannemelijk dat betrokkene de bedoeling had om iets anders te doen met de dossiers dan deponeren in de buiten staande vernietigingscontainers.
4.6. De voorzieningenrechter onderkent het belang dat verzoekers hechten aan het naleven van de integriteitsregels gelet op de vertrouwelijkheid van de informatie waarover de provincie beschikt. Gelet op voorgaande overwegingen acht de voorzieningenrechter de mate van de integriteitsschending gering en daarmee de straf van ontslag onevenredig aan de aard en de ernst van het verweten plichtsverzuim.
4.7. Gezien dit voorlopig oordeel over de bodemzaak en gelet op de omstandigheid dat betrokkene groot belang heeft bij daadwerkelijk herstel van zijn dienstverband, ziet de voorzieningenrechter bij afweging van de betrokken belangen aanleiding de gevraagde voorziening af te wijzen.
5. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verzoekers met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene ten bedrage van € 437,-- aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Veroordeelt verzoekers in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 437,--.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2010.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) B. Bekkers.
GG 210910.