[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 4 september 2008, 07/867 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgmeester en wethouders van de gemeente Meppel (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 augustus 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend en een nader besluit van 25 september 2008 aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2010. Appellant is verschenen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving sedert 15 maart 2004 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 19 april 2007 heeft het College de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB ingetrokken met ingang van 1 april 2007 op de grond dat appellant heeft geweigerd om inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de voortzetting van de bijstand.
1.3. Aan appellant is met ingang van 9 juli 2007 opnieuw bijstand toegekend.
1.4. Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 19 april 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen inzake proceskosten en griffierecht - het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het College opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. Bij het in rubriek I genoemde besluit van 25 september 2008 heeft het College ter uitvoering van de aangevallen uitspraak het besluit van 19 april 2007 herroepen en bepaald dat de bijstand over de periode van 1 april 2007 tot en met 8 juli 2007 alsnog aan appellant zal worden uitbetaald.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is er sprake van een voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
5.2. De Raad stelt vast dat het College met het onder 4 genoemde besluit van 25 september 2008 volledig aan de bezwaren van appellant tegen het besluit van 19 april 2007 is tegemoetgekomen. De Raad stelt voorts vast dat appellant niet om veroordeling in de kosten van bezwaar heeft verzocht en evenmin heeft aangevoerd dat hij voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft geleden. Dat betekent dat appellant in de bezwaar- en beroepsprocedure reeds het voor hem maximaal te verwezenlijken resultaat heeft bereikt. Appellant heeft dan ook geen belang meer bij de beoordeling van het hoger beroep.
5.3. Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep van appellant wegens vervallen van het procesbelang niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en R. Kooper en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2010.