ECLI:NL:CRVB:2010:BN9376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1561 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische onderbouwing

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 februari 2010, waarin de rechtbank oordeelde over de herziening van de WAO-uitkering van appellant. Appellant had een uitkering ontvangen die was berekend op een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Na een herbeoordeling in 2006, uitgevoerd door arts R. Ponsioen, werd de uitkering herzien naar 80% of meer, met terugwerkende kracht tot 29 juli 2006. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat appellant sinds 2003 onafgebroken volledig arbeidsongeschikt was. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat zijn klachten en beperkingen per 4 juli 2003 waren toegenomen. Hij verzocht de Raad om een deskundige te benoemen om zijn situatie te beoordelen.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 oktober 2010 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. Appellant had noch in beroep noch in hoger beroep medische stukken overgelegd die een toename van medisch objectiveerbare beperkingen vóór 1 juli 2006 konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

10/1561 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 februari 2010, 09/3605 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.A. Breetveld, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2010. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan appellant is laatstelijk een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. In 2006 is hij in het kader van een herbeoordeling onderzocht door de arts R. Ponsioen. Deze heeft informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater alsook de huisarts en heeft appellant laten onderzoeken door psychiater W. Dominicus.
2.1. In verband met het kabinetsbesluit van 29 augustus 2007 - de hersteloperatie voor degenen die tussen 1 juli 1954 en 1 juli 1959 zijn geboren - is appellant in 2007 opnieuw beoordeeld met toepassing van het oude Schattingsbesluit. De conclusies van dit onderzoek, onder andere dat appellant geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft, zijn vastgelegd in de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 2 juni 2008.
Bij besluit van 17 juni 2008 heeft het Uwv appellants uitkering per 2 juni 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
2.2. Vanwege het bezwaar van appellant tegen de ingangsdatum van de verhoging van de uitkering heeft bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn informatie ingewonnen bij de huisarts en heeft psychiater J. Groenendijk appellant op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts op 5 maart 2009 onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts is op basis van dit onderzoek tot de conclusie gekomen dat appellant beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden en heeft de functionele mogelijkheden en belastbaarheid voor arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 april 2009.
Na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) is een arbeidsdeskundige gebleken dat er onvoldoende functies te duiden zijn.
Het Uwv heeft bij besluit van 21 april 2009 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 juni 2008 ongegrond verklaard.
3.1. Nadat appellant beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 21 april 2009 heeft het Uwv bij besluit van 5 augustus 2009 het bezwaar alsnog gegrond verklaard. Met verwijzing naar de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Van Duijn van 17 juli 2009 heeft het Uwv in plaats van per 2 juni 2008, de uitkering per 29 juli 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
3.2. De rechtbank heeft ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van appellant mede gericht geacht tegen het besluit van 5 augustus 2009. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat appellant sedert 2003 onafgebroken volledig arbeidsongeschikt is geweest. Bezwaarverzekeringsarts Van Duijn heeft in zijn rapportage van 17 juli 2009 overwogen dat sedert de periode 2003-2004 het toestandsbeeld van appellant zodanig is genormaliseerd, dat de behandeling bij Psycho - Medisch Centrum Parnassia door psychiater P.R. Rambharos per 1 april 2005 kon worden beëindigd. De rechtbank acht geen aanknopingspunten in het dossier aanwezig om het standpunt van Van Duijn, die 1 juli 2006 als begindatum heeft vastgesteld voor de verslechtering van de gezondheidstoestand van appellant, voor onjuist te houden.
4. Appellant kan zich niet verenigen met deze uitspraak. Volgens hem is er sprake van een toename van zijn klachten en beperkingen per 4 juli 2003. Appellant verzoekt de Raad om een deskundige te benoemen.
5.1. Het hoger beroep treft geen doel.
5.2. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden die in beroep zijn ingediend afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Appellant heeft noch in beroep noch in hoger beroep medische stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van een toename van medisch objectiveerbare beperkingen voor arbeid vóór 1 juli 2006. Volgens de brief van 8 april 2005 van de destijds behandelend psychiater Rambharos was appellant van 4 juli 2003 tot 1 april 2005 onder poliklinische behandeling en waren zijn depressieve klachten het (toen) afgelopen jaar redelijk stabiel. De gestelde ziekenhuisopnames in de periode daarvoor zijn niet met medische stukken onderbouwd. Ook heeft appellant zich vóór 1 juli 2006 niet toegenomen arbeidsongeschikt gemeld bij het Uwv.
5.3. De Raad ziet gelet op de medische gegevens in het dossier geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
5.4. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en R.C. Stam en M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.A. van Amerongen.
NW