ECLI:NL:CRVB:2010:BN9362

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2252 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1992 een uitkering ontvangt vanwege psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Haarlem. Appellante betwistte de afwijzing van haar verzoek om een urenbeperking, die in het verleden was aangenomen, opnieuw te laten gelden. De Raad oordeelt dat het enkele feit dat een urenbeperking in het verleden is vastgesteld, niet betekent dat deze automatisch bij een nieuwe beoordeling moet worden gehandhaafd. De Raad benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en concludeert dat de belastbaarheid van appellante juist is vastgesteld. De functies die aan appellante zijn voorgehouden, worden als geschikt beschouwd, ondanks haar psychische klachten. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst de vordering van appellante af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/2252 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 maart 2009, 08/3847 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. Horstink, werkzaam bij Juridische Dienstverlening Nederland B.V. gevestigd te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2010. Namens appellante is verschenen haar opvolgende gemachtigde mr. P.D. Koren, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Apeldoorn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.F. Pardaan.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft op 27 februari 1991 haar werk als valutahandelaar gestaakt wegens psychische klachten als gevolg van zware werkdruk. Met ingang van 6 februari 1992 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Als gevolg van een herbeoordeling op grond van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit is bij besluit van 2 februari 2007 de WAO-uitkering van appellante per 3 april 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Het tegen het besluit van 2 februari 2007 door appellante gemaakte bezwaar is gegrond verklaard bij besluit van 23 oktober 2007, in die zin dat appellante bleef ingedeeld in de klasse
80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van eveneens 23 oktober 2007 heeft het Uwv, na een herbeoordeling conform het oude Schattingsbesluit, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 24 december 2007 vastgesteld op 65 tot 80%.
1.3. Het Uwv heeft bij besluit van 31 maart 2008 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 oktober 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat sprake is geweest van een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek en dat de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen, onder meer inhoudend dat een urenbeperking niet meer geïndiceerd is, voldoende zijn onderbouwd. Op de namens appellante in beroep overgelegde informatie van haar huisarts C. Lioen van 20 oktober 2008 en de rapportage van de door appellante ingeschakelde verzekerings- en bedrijfsarts R.J. Van den Oever van 17 november 2008, heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de rechtbank voldoende overtuigend toegelicht dat er geen nieuwe medische feiten of inzichten zijn aangedragen die zouden moeten leiden tot een ander standpunt. Uitgaande van de beperkingen opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 13 maart 2008 is de rechtbank van oordeel dat appellante de voor haar geselecteerde functies moet kunnen vervullen.
3. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar psychische klachten met de daaruit voortvloeiende beperkingen in onvoldoende mate in de FML tot uitdrukking komen. In het bijzonder stelt appellante dat zij vanwege haar sociale fobie, haar ontwijkende persoonlijkheidstrekken, angsten en (recidiverende) depressieve klachten energetische tekorten heeft die een urenbeperking rechtvaardigen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante op de in beroep en hoger beroep overgelegde rapporten van verzekerings- en bedrijfsarts Van den Oever gewezen. Tevens heeft zij opgemerkt dat het onbegrijpelijk is dat de voorheen gehanteerde urenbeperking, destijds mede aangenomen naar aanleiding van een op 7 mei 1994 op verzoek van de verzekeringsarts uitgebrachte psychiatrische expertise van R.A. Achilles thans is vervallen, ondanks het feit dat haar klachten -sedert 1994- onveranderd zijn.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.1. Ten aanzien van de urenbeperking merkt de Raad allereerst op dat het enkele feit dat deze in het verleden is aangenomen, niet betekent dat deze bij een nieuwe arbeidsongeschiktheidsbeoordeling onveranderd van toepassing moet worden geacht. Dit neemt niet weg dat omstandigheden aanleiding kunnen geven om te motiveren dat een urenbeperking anders dan tot dan niet meer is geïndiceerd, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de uitspraak van de Raad van 20 februari 2009 (LJN BH3766).
4.2.2. Naar het oordeel van de Raad berust de medische grondslag op een zorgvuldig onderzoek. De Raad overweegt daartoe dat het primair medisch onderzoek (mede) gericht is geweest op de psychische klachten van appellante. Daarbij is geconstateerd dat sprake is van een niet manifeste depressie en dat het toestandsbeeld is verbleekt. Er zijn geen tekenen van fobie of angststoornissen waargenomen. Voorts is appellante niet meer onder behandeling. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat op verzekeringsgenees-kundige gronden geen urenbeperking is aangewezen. Om tot een zorgvuldig belastbaarheidoordeel te komen heeft de bezwaarverzekeringsarts expertise gevraagd bij psychiater W.M.J. Hassing. Deze psychiater heeft in haar rapportage van 15 februari 2008 geconcludeerd dat er bij appellante sprake is van een depressieve stoornis, recidiverend, geheel in remissie met ontwijkende trekken. De bezwaarverzekeringsarts heeft de bevindingen en conclusies van psychiater Hassing getoetst aan de voorhanden zijnde medische informatie - waarbij een expertise van
7 mei 1994 van psychiater Achilles is betrokken - en aan de bevindingen en conclusies van de primaire verzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts acht beperkingen aangewezen ten aanzien van het verrichten van complex, hectisch en aan tijdsdruk gebonden werk. Tevens is appellante beperkt in het samenwerken en in het omgaan met emoties van anderen. Het hanteren van conflicten acht hij sterk beperkt. Voorts moet appellante kunnen terugvallen op anderen en is zij niet in staat om (eind)verantwoordelijkheid te dragen. Rekening houdend met deze beperkingen alsmede met het feit dat appellante niet ‘s avonds, ’s nachts dan wel in wisseldiensten kan werken, heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 13 maart 2008 naar het oordeel van de Raad inzichtelijk gemotiveerd waarom op basis van de standaard ‘Verminderde Arbeidsduur’ er geen indicatie is voor een urenbeperking. Met deze beperkingen in de FML van 13 maart 2008 wordt het verlangde prestatieniveau zodanig teruggebracht tot een laag, eenvoudig en routinematig niveau dat appellante een volledig werkdag moet kunnen volhouden. De Raad onderschrijft het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts en heeft geen argumenten gevonden om de voor appellante vastgestelde belastbaarheid onjuist te achten. Op de in beroep en hoger beroep overgelegde rapportages van verzekeringsarts Van der Boog heeft bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink in zijn rapportages van 1 december 2008 en 5 juni 2009 naar het oordeel van de Raad afdoende gereageerd.
4.2.3. Tot slot ziet de Raad in de voorhanden zijnde informatie genoegzaam steun voor het oordeel dat de aan appellante voorgehouden functies, die alle zeer eenvoudig van aard zijn, gelet op de in die functies voorkomende belasting enerzijds en de ten aanzien van appellante aangenomen belastbaarheid voor arbeid als neergelegd in de in bezwaar aangepaste FML anderzijds, voor appellante geschikt zijn.
5. Het vorenstaande leidt tot bevestiging van de aangevallen uitspraak.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
GdJ