ECLI:NL:CRVB:2010:BN9198

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4000 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Wajong-uitkering en beoordeling van psychische belastbaarheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de Wajong-uitkering van betrokkene, die door het Uwv was ingetrokken op basis van een verminderde mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Haarlem had eerder het besluit van het Uwv vernietigd, omdat zij de door haar ingeschakelde reumatoloog had gevolgd in diens oordeel dat er geen somatische ziekte of gebrek was, maar wel een ernstige psychische aandoening. Het Uwv ging in hoger beroep, omdat zij meende dat de rechtbank ten onrechte de reumatoloog had gevolgd op punten die niet binnen zijn vakgebied vielen, namelijk de psychische belastbaarheid van betrokkene.

De Centrale Raad van Beroep benoemde in hoger beroep een psychiater als onafhankelijk deskundige, die concludeerde dat betrokkene door haar psychiatrische stoornis niet in staat was om 40 uur per week te werken. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv geen juiste medische grondslag had, omdat de psychiater en de reumatoloog tot dezelfde conclusie kwamen over de beperkingen van betrokkene. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en herstelde het besluit van het Uwv, waarbij het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.

De uitspraak benadrukt het belang van een juiste medische beoordeling bij besluiten over arbeidsongeschiktheid en de rol van onafhankelijke deskundigen in het proces. De Raad volgde de conclusies van de psychiater en de reumatoloog, en oordeelde dat er geen aanleiding was om van deze conclusies af te wijken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en herroept het besluit van het Uwv, waarbij het Uwv ook werd veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan betrokkene.

Uitspraak

08/4000 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 mei 2008, 06/1723 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 1 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.M. Bonsen-Lemmers, advocaat te ’s-Gravenhage, een verweerschrift ingediend.
Ter zitting op 20 augustus 2010 is het geschil ter behandeling aan de orde gesteld.
Appellant noch betrokkene is verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 8 april 2005 heeft appellant de Wajong-uitkering van betrokkene, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, ingetrokken per 8 juni 2005 omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 25%.
1.2. Bij besluit van 29 december 2005 heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen bovengenoemd besluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door betrokkene tegen het besluit van 29 december 2005 ingediende beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zij de door haar als deskundige benoemde reumatoloog dr. H.J. Dinant volgt in diens opvatting dat geen sprake is van een somatische ziekte of gebrek waaruit fysieke beperkingen voortvloeien, maar wel sprake is van een ernstige psychische aandoening, onder verwijzing naar de (op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts uitgebrachte) rapportage van psychiater (dr.) M.L. Stek. De rechtbank is van oordeel dat de medische grondslag van het besluit van 29 december 2005 onjuist en onvolledig is, nu de rapportage van 14 september 2005 van Stek geen ruimte laat voor een andere opvatting dan dat de genoemde functies de belastbaarheid van betrokkene te boven gaan, gelet op de bijzonder ernstige psychische ziekte van betrokkene.
3.1. In hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de door haar als onafhankelijk deskundige ingeschakelde reumatoloog Dinant heeft gevolgd op punten die niet op het vakgebied van Dinant liggen, namelijk ten aanzien van de psychische belastbaarheid van betrokkene.
3.2. Betrokkene heeft zich geschaard achter de aangevallen uitspraak.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De primaire arts heeft betrokkene onderzocht op 17 januari 2005 en vastgesteld dat sprake is van een consistent klachtenpatroon zonder dat bij onderzoek specifieke afwijkingen gevonden kunnen worden. Op basis van de diagnose chronisch pijnsyndroom heeft die arts vastgesteld dat betrokkene in staat is te achten tot fulltime werkzaamheden die vrij zijn van fysiek zwaar belastende activiteiten en langdurige statische belasting van het bewegingsapparaat, welke overwegend zittend kunnen worden uitgevoerd met voldoende mogelijkheid tot vertreden. Tevens dient overmatige psychische belasting beperkt te blijven, met name in de vorm van voortdurend werken onder hoge tijdsdruk, hectische werkzaamheden en frequente conflicthantering.
In de bezwaarfase heeft het Uwv psychiater Stek ingeschakeld. Stek heeft een psychiatrische expertise verricht en vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn voor ernstige problematiek met psychiatrische c.q. psychische genese, in die zin dat de ervaren invaliditeit en de klachten van betrokkene samenhangen met psychopathologie. Hierbij is geen sprake van een bewuste keus van betrokkene ten aanzien van de huidige ziekterol, doch van een gedragsrepertoire dat zich onttrekt aan haar “bewuste controlewil”. Stek heeft vastgesteld dat de problematiek van betrokkene valt onder de diagnose somatisatiestoornis, dicht aanleunend tegen een conversiestoornis. Daarnaast heeft Stek als bijkomende somatische aandoening genoemd de door de behandelend reumatologen als diagnose vastgestelde fibromyalgie. Stek heeft geconcludeerd dat sprake is van een buitengewoon gecompliceerde situatie, ook in behandelopzicht.
De bezwaarverzekeringsarts heeft naar aanleiding van de rapportage van Stek zijn medisch oordeel bijgesteld. Hij heeft geconcludeerd dat bij de lichamelijke klachten van betrokkene, welke zijn te duiden als passend bij een chronisch pijnsyndroom, geen sprake is van een invaliderend ziektebeeld. De lichamelijke klachten van betrokkene zijn niet medisch verklaarbaar in die zin dat daarvoor geen aannemelijke lichamelijke verklaring is gevonden. Zij zijn slechts een lichamelijke uiting (somatisatie) van een welomschreven psychiatrische stoornis. Betrokkene heeft dan ook geen duurzame fysieke beperkingen. Het is juist van belang dat in een opbouwend schema de activiteiten geleidelijk worden uitgebreid. Voorts heeft hij de psychiatrische diagnose van Stek overgenomen. Op grond van deze diagnose van somatisatiestoornis, grenzend aan conversiestoornis, heeft de bezwaarverzekeringsarts meer beperkingen aangenomen in de rubrieken I en II (persoonlijk en sociaal functioneren) van de FML.
4.3. In hoger beroep heeft de Raad als onafhankelijk deskundige benoemd psychiater dr. L. de Haan. Bij rapportage van
18 februari 2010 heeft De Haan vastgesteld dat betrokkene op de datum in geding, 8 juni 2005, leed aan een somatisatiestoornis met (onder andere) pijnsymptomen, pseudo-neurologische symptomen in de zin van geheugen- en concentratieproblemen, krachtsverlies van de benen en pseudo-epileptische aanvallen. Hierdoor was er een beperking in het kunnen onderscheiden van normale en abnormale lichamelijke gewaarwordingen en een beperking in de controle over de willekeurige spieren, waarbij schokken en krachtsverlies optreden. Dientengevolge was er sprake van een verminderde lichamelijke belastbaarheid. In verband met de beperkingen die voortvloeien uit voornoemde psychiatrische stoornis was betrokkene naar het oordeel van De Haan op de datum in geding niet in staat om 40 uur per week te werken. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierop bij rapportage van 18 maart 2010 aangegeven dat naar zijn medisch oordeel een somatisatiestoornis niets anders inhoudt dan het hebben van (uitgebreide) lichamelijke klachten zonder dat daarvoor een oorzaak op lichamelijk terrein wordt gevonden, terwijl er volgens de DSM IV onder de somatisatiestoornis geen melding wordt gemaakt van psychiatrische symptomen. Daarom acht de bezwaarverzekeringsarts het meer voor de hand liggen om de door de GGZ aangenomen hoofddiagnose persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en theatrale trekken als leidraad te nemen. In dit geval zijn haar functionele mogelijkheden geenszins overschat in de FML. De Haan heeft, na kennis te hebben genomen van het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts, de Raad bericht geen aanleiding te zien tot een reactie daarop.
4.4. In zijn vaste rechtspraak ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat van deze hoofdregel af te wijken. De Raad is van oordeel dat in dit geval die aanleiding niet bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat De Haan zijn conclusies heeft gebaseerd op eigen onderzoek, op de in het dossier aanwezige stukken, waaronder het rapport van psychiater Stek van 14 september 2005, en op de informatie van de behandelend somatisch specialisten en behandelend psychiater van GGZ Ingeest en Altrecht Centrum voor Psychosomatiek. De Raad is van oordeel dat De Haan op inzichtelijke wijze heeft gerapporteerd omtrent zijn bevindingen en dat zijn conclusies daar op logische wijze uit voortvloeien. De Raad ziet in het rapport van De Haan een bevestiging van het medisch oordeel van Stek en een nadere uitwerking van de beperkingen die hieruit voor betrokkene voortvloeien ten aanzien van het verrichten van arbeid. Gelet op de bevindingen en de conclusies van De Haan en Stek is de Raad van oordeel dat zowel het besluit van 8 april 2005 als het besluit op bezwaar van 29 december 2005 een juiste medische grondslag ontbeert. Onder de gegeven omstandigheden ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht over te gaan tot herroeping van het besluit van 8 april 2005 en tot bevestiging van het oordeel van de rechtbank wat betreft de vernietiging van het besluit van 29 december 2005.
4.5. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet.
4.6. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van
€ 644,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar en tot een bedrag van € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Nu zowel in bezwaar als in hoger beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand dient het bedrag van € 966,- te worden betaald aan de griffier van de Raad.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Herroept het besluit van 8 april 2005;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 966,- te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat van het Uwv griffierecht wordt geheven in hoger beroep ad € 428,-.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en R.C. Stam en M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.A. van Amerongen.
EK