ECLI:NL:CRVB:2010:BN8712

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-743 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de intrekking van de Wajong-uitkering wegens ondeugdelijke medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft de intrekking van de Wajong-uitkering van appellante, die was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv voldoende medische beperkingen had vastgesteld, maar appellante was het daar niet mee eens en stelde dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) zoals die gold tot 1 januari 2010.

De Raad heeft vastgesteld dat de behandelend psychiater van appellante, J.W. van Eijk, een afwijkend standpunt had ten opzichte van het Uwv, en dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de medische informatie van de behandelende sector. De deskundige, dr. J.W.G. Meissner, heeft in zijn rapport van 21 januari 2010 geconcludeerd dat appellante op de datum in geding leed aan een depressieve stoornis en dat er sprake was van totale invalidering. De Raad heeft het oordeel van deze deskundige gevolgd, omdat dit in lijn lag met de bevindingen van de behandelend psychiater.

Uiteindelijk heeft de Raad het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van 11 januari 2006 herroepen. Hierdoor heeft appellante per 22 juni 2005 weer recht op haar Wajong-uitkering. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 966,-, en moet het Uwv het betaalde griffierecht van € 146,- vergoeden.

Uitspraak

09/743 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 22 december 2008, 08/1927 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.M. Berendsen, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Door de Raad desverzocht heeft dr. J.W.G. Meissner, psychiater te Kampen, bij rapport van 21 januari 2010 als deskundige van verslag en advies gediend omtrent enige over de gezondheidstoestand van appellante en haar mogelijkheden om arbeid te verrichten gerezen vragen.
Bij brief van 26 februari 2010 heeft het Uwv een commentaar op dit rapport ingezonden van de bezwaarverzekeringsarts M. Carere.
Hierop heeft de deskundige Meissner op verzoek van de Raad bij brief van 22 maart 2010 gereageerd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 18 augustus 2010. Partijen zijn met schriftelijke kennisgeving niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
2. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent, gelet op de gedingstukken met juistheid, heeft weergegeven. De Raad vermeldt hier dat het Uwv bij op bezwaar genomen besluit van 11 maart 2008 (het bestreden besluit) zijn besluit van
11 januari 2006 heeft gehandhaafd. Bij laatstgenoemd besluit heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Wajong, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 22 juni 2005 wordt ingetrokken.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat bij het bestreden besluit is uitgegaan van voldoende medische beperkingen in verband met de bij appellante bestaande verminderde psychische belastbaarheid en dat met inachtneming van die beperkingen appellante in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de door de arbeidsdeskundige aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag gelegde functies. Het ingestelde beroep is daarop ongegrond verklaard.
4.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij zich niet met de aangevallen uitspraak kan verenigen, omdat zij van mening is dat de door het Uwv in navolging van de (bezwaar)verzekeringsarts per 22 juni 2005 vastgestelde belastbaarheid niet volledig is geweest, althans niet zorgvuldig is getoetst aan de visie van de behandelende sector. Daartoe is gewezen op de door het Uwv bij de behandelend psychiater J.W. van Eijk opgevraagde inlichtingen. Het Uwv heeft niet duidelijk gemaakt waarom, in afwijking van het oordeel van deze psychiater, de conclusie is getrokken dat appellante in staat moet worden geacht tot het verrichten van werkzaamheden.
4.2. Het Uwv heeft zich bij verweerschrift op het standpunt gesteld dat wel degelijk rekening is gehouden met het oordeel van de behandelende sector. Juist omdat dit niet rechtvaardigde om appellante volledig arbeidsongeschikt te achten, kan niet worden gezegd dat het Uwv nader onderzoek had moeten instellen. Evenmin kan worden gezegd dat door dat niet te doen onzorgvuldig gehandeld zou zijn. Het had, aldus het Uwv, veeleer op de weg van appellante gelegen om, als zij het niet eens was met de door de bezwaarverzekeringsarts op basis van de informatie van de behandelende sector getrokken conclusie, zelf te zorgen voor een nadere en mogelijk meer bij haar beleving van haar klachten aansluitende verklaring van de behandelende sector.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Naar aan de gedingstukken valt te ontlenen heeft de rechtbank bij uitspraak van 23 augustus 2007, 07/1485, onder gegrondverklaring van het daartegen gerichte beroep, een besluit op bezwaar van 7 maart 2007 van het Uwv vernietigd, waarbij de intrekking van de Wajong-uitkering van appellante per 22 juni 2005 was gehandhaafd. Bij deze uitspraak is aan het Uwv opgedragen opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen na het inwinnen van nadere inlichtingen door de bezwaarverzekeringsarts bij de behandelend psychiater Van Eijk. Aan deze opdracht van de rechtbank is door het Uwv middels een brief van 26 september 2007 van de bezwaarverzekeringsarts Carere aan deze psychiater voldaan. De gevraagde inlichtingen zijn op 1 november 2007 ontvangen. Daarop heeft de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 28 januari 2008 geconcludeerd dat er onvoldoende medische redenen zijn om af te wijken van het eerder ingenomen standpunt, nu de verkregen nadere informatie, in vergelijking met de eerder bij brief van 10 februari 2007 ontvangen inlichtingen, geen nieuwe gegevens behelst met betrekking tot de datum in geding.
5.2. De Raad volgt niet het in 4.2. weergegeven betoog van het Uwv dat appellante zelf nog voor nadere informatie had moeten zorg dragen van haar behandelend psychiater. Tot twee keer toe heeft deze psychiater inlichtingen gegeven. Niet blijkt dat zij niet serieus op de vragen van de bezwaarverzekeringsarts is ingegaan of dat haar bevindingen niet zijn onderbouwd. De Raad stelt vast dat de behandelend psychiater een duidelijk en gemotiveerd afwijkend standpunt heeft van de bezwaarverzekeringsarts. Gelet hierop heeft de Raad het geraden geoordeeld zich omtrent de gezondheidstoestand van appellante ten tijde hier in geding nader te laten voorlichten door een medisch deskundige.
5.3. De deskundige Meissner is bij rapport van 21 januari 2010 tot de conclusie gekomen dat bij appellante op 22 juni 2005 sprake was van een depressieve stoornis, gevitaliseerd, recidiverend boven op een dysthyme stoornis door of na een posttraumatische stoornis in de kindertijd. Daarnaast waren er ook lichamelijke klachten, met name ook endocrinologische problemen. Er is, aldus deze deskundige, sprake van totale invalidering. Deze conclusie heeft de deskundige na de door de bezwaarverzekeringsarts Carere bij rapport van 24 februari 2010 daarop geuite kritiek, gehandhaafd.
5.4. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Daarbij wijst de Raad erop dat het oordeel van de deskundige Meissner in lijn ligt met het oordeel van de behandelend psychiater Van Eijk en ook overeenstemt met de diagnosestelling in een zich onder de gedingstukken bevindend rapport van 4 juli 2005 van het Psychiatrisch Advies Centrum, waarin door de psychiater S. Hepark te Nijmegen verslag wordt gedaan van een op 27 juni 2005 (zijnde vijf dagen na de datum in geding) bij appellante verricht onderzoek. Deze is tot de conclusie gekomen dat toentertijd sprake was van een dysthyme stoornis en een depressieve stoornis met vitale kenmerken. Ten slotte laat de Raad wegen dat de bezwaarverzekeringsarts Carere haar afwijkend standpunt uitsluitend heeft gebaseerd op dossierstudie en appellante, anders dan voormelde psychiaters, niet zelf heeft gezien.
5.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het bestreden besluit niet wordt gedragen door een deugdelijke medische grondslag en voor vernietiging in aanmerking komt. De aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten komt mitsdien eveneens voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal zelf in deze zaak voorzien door met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het primaire besluit van 11 januari 2006 te herroepen, waarmee de intrekking van de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 22 juni 2005 vervalt en zij per die datum onverminderd recht heeft op uitkering ingevolge de Wajong, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Herroept het besluit van 11 januari 2006;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 146,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en B.M. van Dun en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010.
(get.) D.J. van der Vos
(get.) A.L. de Gier
RH