ECLI:NL:CRVB:2010:BN8704

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2914 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong zonder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 27 april 2009. Appellant had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding zouden geven om het eerdere besluit van het Uwv te herzien. De Raad verwijst naar de eerdere afwijzing van de aanvraag van appellant tot toekenning van een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) in 1996, waartegen appellant geen rechtsmiddel had aangewend, waardoor dit besluit onherroepelijk was geworden.

De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waarin hij stelde dat de in 2005 vastgestelde diagnosen autisme en zwakbegaafdheid nieuwe feiten of omstandigheden waren die het Uwv verplichtten om terug te komen van de eerdere besluiten. De Raad oordeelde echter dat het Uwv bevoegd was om de eerdere afwijzing te handhaven en dat de medische gegevens die appellant had ingediend niet als nieuw konden worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat het Uwv in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken en dat er geen strijd was met rechtsregels of beginselen.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling volgde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

09/2914 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 27 april 2009, 08/539 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. H.M.J. Offermans, advocaat te Roermond. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank in rubriek 2 van de aangevallen uitspraak daaromtrent heeft weergegeven. De Raad volstaat met de vermelding dat het Uwv bij het op bezwaar genomen besluit van 22 februari 2008 (het bestreden besluit) zijn besluit van 30 november 2007 heeft gehandhaafd. Daarbij is geweigerd terug te komen van een besluit van 19 maart 1996 waarbij de aanvraag van appellant tot toekenning van een uitkering ingevolge Algemene Arbeidsongeschikt-heidswet (AAW) is afgewezen. Tegen laatstgenoemd besluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend, zodat dit onherroepelijk is geworden.
1.2. Naar aanleiding van een Wajong aanvraag van 6 november 2007 heeft de arts van het Uwv G. Weber de medische situatie van appellant opnieuw beoordeeld. De arts concludeert dat geen sprake is van nieuwe medische gegevens of feiten welke aanleiding zouden kunnen vormen de beslissing van 19 maart 1996 te herzien. De door appellant geclaimde fysieke en psychische problemen werden al in de AAW-beoordeling in 1996 en ook in het kader van de beoordeling door een bezwaarverzekeringsarts in 2005 meegenomen. In de bezwaarfase van de onderhavige besluitvorming heeft de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp beoordeeld of de in bezwaar aangevoerde argumenten aanleiding gaven om af te wijken van de eerdere medische oordeelsvorming, hetgeen echter niet tot een andere uitkomst heeft geleid.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat zij geen aanleiding had te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de inmiddels duidelijk benoemde ernstige psychische klachten van appellant en diens problemen bij het krijgen en behouden van een baan niet moeten worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten ten opzichte van het besluit van 11 mei 2005, waartegen geen beroep is ingesteld. Het feit dat het nadien niet goed bleek te gaan met appellant kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden beschouwd als een novum ten opzichte van het besluit van 19 maart 1996, nu een novum betrekking dient te hebben op de situatie in 1996 en daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij het niet eens is met de aangevallen uitspraak omdat de in 2005 vastgestelde diagnosen autisme en zwakbegaafdheid nieuwe feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan het Uwv gehouden is terug te komen van de besluiten uit 1996 en 2005. Voorts stelt appellant zich op het standpunt dat het Uwv, zelfs als terecht geoordeeld is dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden, toch terug zou moeten komen van deze eerdere besluiten aangezien deze op een onjuiste feitelijke grondslag berusten en onvoldoende zijn gemotiveerd.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad overweegt dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in zulk een geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.3. Bij besluit op bezwaar van 2 november 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit van 11 mei 2005, waarbij is geweigerd om terug te komen van het oorspronkelijke besluit van 19 maart 2006, ongegrond verklaard. Nu appellant tegen dit besluit geen rechtsmiddel heeft aangewend staat in rechte vast dat de medische stukken die ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar van 2 november 2005 bij het Uwv bekend waren, waaronder het rapport van RIAGG Midden Limburg van januari 2005, in het kader van de beoordeling van het onderhavige geschil niet aangemerkt kunnen worden als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
4.4. Appellant heeft in het kader van de heroverweging in bezwaar nog een brief van orthopedagoog drs. L. Hol, werkzaam op de autismepoli van RIAGG Midden Limburg, van 20 januari 2005 overgelegd. Nu deze brief de bevindingen uit een in december 2004 en januari 2005, mede door orthopedagoog Hol, verricht diagnostisch onderzoek bevat en deze bevindingen bij de beoordeling van de aanvraag uit maart 2005 reeds bij het Uwv bekend waren, heeft het Uwv terecht deze brief niet als novum aangemerkt.
4.5. Het Uwv was gelet op het overwogene onder 4.2 tot en met 4.4 bevoegd om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6 van de Awb het verzoek af te wijzen. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
KR