de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 18 juni 2009, 06/249 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene] wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 24 september 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Bij het aanvullend hoger beroepschrift was een
rapportagevanbezwaarverzekeringsarts N. Visser van 1 juli 2009 gevoegd.
Op verzoek van de Raad heeft de door de rechtbank als deskundige benoemde internist dr. M.H. Hemmelder - bij brief van 26 februari 2010 - gereageerd op het rapport van Visser. Deze bezwaarverzekeringsarts heeft deze reactie van Hemmelder becommentarieerd in haar rapportage van 8 maart 2010.
Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2010. Appellant was vertegenwoordigd door W.G. Metus. Betrokkene is niet verschenen.
1.1. Betrokkene heeft zijn werkzaamheden als drainagemachinist in 1986 gestaakt wegens rugklachten. Met ingang van 23 juli 1987 is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke met ingang van 11 februari 2003 werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. Bij besluit van 30 mei 2005 heeft appellant de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 31 juli 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.3. Bij besluit van 16 januari 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 30 mei ongegrond verklaard.
2.1. Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft achtereenvolgens de huisarts B. Tent, de psychiater W.H.J. Mutsaers en de internist Hemmelder als deskundige benoemd.
2.2. Hemmelder heeft in zijn rapport van 28 oktober 2008 de door de rechtbank gestelde vragen 1a, 1b, 1c en 2b als volgt beantwoord:
“1a. Betrokkene had op 31 juli 2005 chronische functionele beperkingen van de linker schouder en wervelkolom.
1b. Zoals door dr. N.D. (lees: J.D.) Visser geobjectiveerd zijn de klachten van de wervelkolom veroorzaakt door discopathie, ook wel tussenwervelschijfslijtage. Er zijn op dat moment geen klachten die verklaard worden door de al aanwezige HIV of hepatitis B infectie.
1c. Relevant is dat betrokkene na 31 juli 2005 gediagnosticeerd is met AIDS en een chronische hepatitis B infectie. Bij de presentatie in februari 2006 zijn geen ernstige vermoeidheidsklachten of andere klachten gemeld of vastgesteld. Er ontstaan door de behandeling met antivirale medicatie vanaf maart 2006 reële bijwerkingen bij betrokkene waaronder een afname van het lichamelijke inspanningsvermogen en diarree. Dit maakt dat de beoordeling van 31 juli 2005 mijns inziens niet meer van toepassing kan zijn op betrokkene.
2b. Ten aanzien van punt 1 persoonlijk functioneren geeft betrokkene duidelijk aan door chronische pijn geen normale concentratie en geheugenfunctie te hebben. De normale beoordeling in punt 1.1, 1.2 en 1.3 zijn mijns inziens niet terecht en dienen gewijzigd te worden in matig beperkt. Tevens geeft betrokkene aan vanwege chronische pijn relatief lichte huishoudelijke werkzaamheden niet in een normaal tempo uit te kunnen voeren. Daarmee is punt 1.7 onjuist afgegeven als normaal en dient deze gewijzigd te worden in matig beperkt. Ten aanzien van punt 2 sociaal functioneren ben ik het met vorige beoordelaars eens dat het punt 2.3 spreken voor betrokkene lastig is omdat hij de Nederlandse taal niet optimaal beheerst. Derhalve opteer ik voor een beoordeling licht beperkt. Ten aanzien van punt 6 werktijden vind ik de uurbelasting per dag en week niet normaal. Gezien de beperkingen die zijn vastgesteld zou een deeltijdfunctie tussen 8 en 17 uur beter in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van betrokkene.”.
2.3. In reactie op de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Visser van 26 november 2008 heeft Hemmelder in zijn nader rapport van 7 januari 2009 vermeld dat het zeer wel mogelijk is dat betrokkene al op 31 juli 2005 klachten van vermoeidheid en concentratiestoornissen door de zich ontwikkelende AIDS heeft gehad zonder dat hij dit in juli 2005 en bij het stellen van de diagnose in februari 2006 heeft aangegeven. Dit gegeven heeft Hemmelder doen besluiten om niet in te stemmen met de beoordeling van appellant. Volgens Hemmelder komen de beperkingen zoals weergegeven in antwoord 2b voort uit de vastgestelde ziekte en/of gebreken zoals aangegeven in de antwoorden 1a tot en met 1c. Deze zijn objectief vastgesteld door orthopedisch chirurg dr. J.D. Visser, en internist-infectioloog drs. H.G. Sprenger, aldus Hemmelder.
2.4. De rechtbank heeft appellant niet kunnen volgen in zijn kritiek op de rapporten van Hemmelder en heeft de zienswijze en de conclusies van die deskundige tot de hare gemaakt. In de door Hemmelder uitgebrachte rapporten zag de rechtbank – in samenhang met de overige beschikbare medische gegevens – voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeerde. Het bestreden besluit diende derhalve onder gegrondverklaring van het beroep wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd.
3.1. In het (aanvullend) hoger beroepschrift en in de daarbij gevoegde rapportage van bezwaarverzekeringsarts Visser van 1 juli 2009 benadrukt appellant dat betrokkene noch in januari 2005 ten tijde van het onderzoek door orthopedisch chirurg Visser noch in februari 2006, zoals naar voren komt uit het rapport van internist Sprenger, melding heeft gemaakt van klachten van vermoeidheid en concentratiestoornissen. Derhalve is onduidelijk waarom dat op 31 juli 2005 anders zou zijn. Daar komt bij dat Sprenger in zijn brief van 21 oktober 2008 schrijft dat betrokkene in februari/maart 2006 geen duidelijke HIV-gerelateerde klachten aangaf. Daaraan doet niet af dat Sprenger verder schrijft dat het eigenlijk niet goed denkbaar is dat betrokkene bij de eerste presentatie geen klachten van vermoeidheid of verminderde inspanningstolerantie zou hebben gehad. Temeer niet omdat Sprenger verder schrijft dat het evenwel niet onmogelijk is dat patiënten in een dergelijk stadium weinig tot geen klachten hebben.
Vervolgens stelt bezwaarverzekeringsarts Visser:
“ Dat het zeer wel mogelijk is dat betrokkene al op 31 juli 2005 klachten van vermoeidheid en concentratiestoornissen, door de zich ontwikkelende AIDS, heeft gehad zonder dat hij dit in juli 2005 en bij het stellen van de diagnose in februari 2006 heeft aangegeven, zoals collega Hemmelder schrijft, mag zo zijn. Echter nergens wordt aannemelijk gemaakt waarom betrokkene destijds deze klachten dan niet heeft gemeld.
Enige grond om extra beperkingen voor arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte en/of gebrek te geven conform collega Hemmelder aangeeft, ontbreekt derhalve, dat geldt dus ook voor een zogenaamde urenrestrictie.
Bovendien geldt dat de verzekeringsarts met de rubrieken I en II van de Functionele Mogelijkheden Lijst het geconstateerde onvermogen tot functioneren kan concretiseren van cliënten die ernstige beperkingen ondervinden in hun dagelijks functioneren ten gevolge van psychische problemen. Daartoe zijn een aantal items geformuleerd met basale niveaus van activiteiten die essentieel zijn voor het dagelijks leven (bron: gebruikers handleiding CBBS).
Collega Mutsaers, psychiater spreekt in zijn deskundigenonderzoek van 11 juli 2008 uit dat betrokkene op 31 juli 2005 geen beperkingen had die het gevolg zouden kunnen zijn geweest van een psychiatrische stoornis. Desondanks, en ondanks het feit dat ook nergens anders dergelijke beperkingen uit blijken, heeft collega Hemmelder betrokkene op een aantal van deze items beperkt. Dat is natuurlijk onjuist.
Verder herhaal ik hier dat de beperking zoals collega Hemmelder die voor spreken wil geven niet gezien kan worden als een gevolg van ziekte en/of gebrek, maar als gevolg van het niet optimaal beheersen van de Nederlandse taal.”.
Appellant concludeert dat de rechtbank ten onrechte haar deskundige heeft gevolgd en heeft vernietiging van de aangevallen uitspraak en ongegrondverklaring van het beroep gevorderd.
3.2 In het (aanvullend) hoger beroepschrift en de daarbij gevoegde bezwaarverzekeringsgeneeskundige rapportage heeft de Raad aanleiding gezien de door de rechtbank benoemde deskundige nader te bevragen.
In zijn brief van 26 februari 2010 schrijft Hemmelder onder meer:
“ Zoals te lezen in het dossier spitst de beoordeling van de arbeidsgeschiktheid van
dhr. Nelis zich toe op het feit dat er geen expliciete melding is gemaakt betreffende vermoeidheidsklachten en concentratiestoornissen voor juli 2005. Ik heb in mijn afweging het verhaal van dhr. Nelis tijdens het gesprek op 19 september 2008 in mijn praktijk, waarbij hij duidelijk aangeeft al voor juli 2005 deze klachten naast andere klachten te hebben ervaren, in combinatie met de kort na juli 2005 gestelde diagnose AIDS als zeer relevant meegewogen. De diagnose AIDS als medisch objectief gegeven blijft de basis voor mijn beoordeling.
Het feit dat deskundige Mutsaers geen psychiatrische stoornis heeft vastgesteld is geen reden om op andere gronden een beperking in het persoonlijk en sociaal functioneren vast te stellen. Mijn oordeel over deze beperkingen is op andere gronden vastgesteld zoals weergegeven in de voorgaande rapportages.”.
Hemmelder heeft verder de volgende kanttekeningen gemaakt bij de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Visser:
“In de eerste plaats is dhr. Nelis in januari 2005 in verband met klachten van het bewegingsapparaat beoordeeld door collega dr. J.D. Visser, orthopeed. Mijn stelling dat dhr. Nelis op dat moment geen klachten had die verklaard worden door de toen al aanwezige HIV of hepatitis B infectie heeft betrekking op de klachten van het bewegingsapparaat die op dat moment onderwerp van onderzoek waren. Gezien de vraagstelling op dat moment aan een orthopeed als deskundige op het gebied van het bewegingsapparaat geeft de rapportage van collega dr. J.D. Visser geen informatie over andere somatische klachten. Er kan dus geen oordeel gegeven worden over het al dan niet bestaan van de klachten van vermoeidheid en/of concentratiestoornissen in relatie tot de HIV infectie die op dat moment ook al aanwezig, maar nog niet vastgesteld, was.
In de tweede plaats kan ik instemmen met de opmerking van collega N. Visser dat het niet optimaal beheersen van de Nederlandse taal door dhr. Nelis geen gevolg is van ziekte en/of gebrek.”.
3.3. Bezwaarverzekeringsarts Visser heeft in haar rapport van 8 maart 2010 geconcludeerd dat de brief van 26 februari 2010 van deskundige Hemmelder niet overtuigt om extra beperkingen voor arbeid te geven.
Ter onderbouwing van haar conclusie schrijft Visser het volgende:
"Vermoeidheid is een vaak voorkomende, maar geen obligaat voorkomende klacht bij mensen met de diagnose AIDS. In een korte literatuurstudie vond ik getallen variërend van 20 tot 80% van voorkomen van vermoeidheid bij AIDS patiënten. Duidelijk is dat het dus geen obligate klacht is.Concentratiestoornissen konden n.a.v. hetgeen ik vond in de literatuurstudie m.n. optreden als gevolg van de therapie (die betrokkene op de datum in geding nog niet had). M.a.w. uit het feit dat er na de datum in geding (31 juli 2005) de diagnose AIDS is gesteld, volgt niet dat betrokkene op 31 juli 2005 last moet hebben gehad van vermoeidheid en/of concentratiestoornissen.
(Dit nog afgezien van het feit dat als deze klachten wel aanwezig zouden zijn geweest daarmee nog niet is gezegd welke de gevolgen daarvan voor w.b. de belastbaarheid met arbeid zijn geweest.)
Dit klemt temeer daar betrokkene deze problematiek niet eerder naar voren heeft gebracht. Collega Hemmelder motiveert ook niet waarom betrokkene deze klachten destijds niet naar voren heeft gebracht.”.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Uit het (aanvullend) hoger beroepschrift en de rapportages van bezwaarverzekeringsarts Visser van 1 juli 2009 en 8 maart 2010 komt naar voren dat appellant zwaarwegende, zo niet doorslaggevende betekenis lijkt te hechten aan het feit dat betrokkene destijds klachten van vermoeidheid en concentratiestoornissen niet eerder zou hebben gemeld.
Aan appellant kan inderdaad worden toegegeven dat deze klachten niet naar voren komen uit het rapport van orthopedisch chirurg Visser van 5 januari 2005. Noch in anamnese noch in de beschrijving van de huidige klachten is worden dergelijke klachten beschreven.
Ook de door de rechtbank ingeschakelde psychiater Mutsaers zag tijdens zijn onderzoek in 2008 geen verschijnselen van vermoeidheid optreden en ook geen stoornissen in de aandacht. Samenvattend meende Mutsaers dat hij in zijn onderzoek geen aanwijzingen heeft gevonden voor het bestaan van klachten, te weten moeheid en uitputting, op de in geding zijnde datum die zouden kunnen wijzen op een psychiatrische stoornis. Opmerkelijk is daarbij wel dat in de anamnese is vermeld dat betrokkene “al eerder klachten van moe en uitgeput zijn” heeft gehad, welke betrokkene echter niet toeschreef aan de HIV-infectie.
Voorts kan er niet aan worden voorbijgezien dat internist-infectioloog Sprenger in zijn brief van 21 oktober 2008 heeft vermeld dat betrokkene bij zijn eerste presentatie op de polikliniek (februari 2006) geen duidelijke HIV-gerelateerde klachten aangaf. Dat is ook in overeenstemming met de brief van Sprenger van 12 december 2006 waar onder “anamnese” van betrokkene is vermeld: “Voelt zich goed, heeft geen klachten. De fitheid is goed.” Overigens heeft Sprenger in zijn zojuist genoemde brief van 21 oktober 2008 ook aangegeven dat het eigenlijk niet zo heel goed denkbaar is dat betrokkene bij de eerste presentatie geen klachten van vermoeidheid of verminderde inspanningstolerantie zou hebben gehad, evenwel is het niet onmogelijk dat patiënten in een dergelijk stadium weinig tot geen klachten hebben.
4.2 Anderzijds kan er echter evenmin aan voorbij worden gezien dat betrokkene – anders dan appellant stelt – bij diverse andere gelegenheden wel melding heeft gemaakt van bedoelde klachten.
Allereerst wijst de Raad op de brief van betrokkene van 15 april 2004 aan appellant, waarin hij aangeeft zich niet te kunnen concentreren en snel dingen vergeet. Deze klachten komen ook naar voren in het rapport van verzekeringsarts i.o. A.B. Kommer van 13 september 2004. Voorts wijst de Raad op het door betrokkene op 20 februari 2005 ondertekende formulier “Vragen ter voorbereiding van uw herbeoordeling” en de daarbij behorende bijlagen. Betrokkene geeft hierin onder meer aan dat hij niet regelmatig kan werken, omdat hij zich veel dingen niet kan herinneren, veel dingen vergeet. Hij kan geen werktempo onderhouden, omdat hij zich niet kan concentreren. De Raad wijst ook op een vergelijkbaar door betrokkene op 25 mei 2004 ondertekend formulier en op een rapport van de verzekeringsarts G.W. Egbers van 27 juni 2002.
4.3. De Raad trekt hieruit de conclusie dat betrokkene, anders dan appellant stelt, wel eerder melding heeft gemaakt van onder meer de door hem ervaren cognitieve en vermoeidheidsklachten. Waar dit voor appellant kennelijk een zwaarwegende grond is geweest om hoger beroep in te stellen, slaagt het hoger beroep niet.
4.4. Gegeven de door de rechtbank uitgesproken motiveringsvernietiging betekent dit dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Appellant zal een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van deze uitspraak van de Raad.
5. Voor proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding, omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
De Centrale Raad van Beroep:
Bevestigt de aangevallen uitspraak met dien verstande dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 447,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2010.