ECLI:NL:CRVB:2010:BN8423

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1908 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die haar werk als verkoopster in 1991 wegens psychische klachten had gestaakt. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de intrekking van de WAO-uitkering door het Uwv terecht was. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar medische arbeidsbeperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren onderschat. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van het Uwv. De Raad nam daarbij in overweging dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige, drs. R. Thomassen, een zorgvuldig onderzoek had ingesteld en dat zijn bevindingen door de bezwaarverzekeringsarts waren overgenomen.

De Raad concludeerde dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende had toegelicht waarom de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren, ondanks haar klachten. De Raad wees erop dat de criteria voor een WSW-beoordeling niet dezelfde zijn als die voor een WAO-beoordeling. De intrekking van de WAO-uitkering werd bevestigd, en de Raad zag geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

10/1908 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 februari 2010, 08/2161 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H. Pelle, advocaat te 's-Gravenhage hoger beroep ingesteld. Op 12 augustus 2010 heeft appellante de eindrapportage van het re-integratiebedrijf en een brief van het Uwv Werkbedrijf inzake de WSW-indicatie aan
de Raad gestuurd.
Het Uwv heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2010. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft haar werk als verkoopster in 1991 wegens psychische klachten gestaakt, later kreeg zij buikklachten en longklachten. Aan haar is een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een WAO herbeoordeling heeft verzekeringsarts A. Doerga appellante onderzocht en haar medische arbeidsbeperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 juli 2007. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellante op 9 januari 2008 bij de hoorzitting gezien en is het eens met de FML.
1.3. De arbeidsdeskundige heeft de functies telefonist, administratief medewerker en samensteller als geschikt geselecteerd. Voor haar eigen werk is appellante ongeschikt. Het loonverlies bedraagt ongeveer 10%.
1.4. Bij besluit van 5 oktober 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante per 6 december 2007 ingetrokken en hij heeft die intrekking gehandhaafd met zijn besluit van 13 februari 2008.
2.1. De rechtbank benoemde drs. R. Thomassen, psychiater, als deskundige. Hij onderzocht appellante en rapporteerde op 29 maart 2009 dat appellante lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis. De deskundige is het niet geheel eens met de FML, zijns inziens gelden ook beperkingen ten aanzien van het inzicht in eigen kunnen, het doelmatig handelen, het hanteren van emotionele problemen van anderen, het tot uiting brengen van eigen gevoelens en het samenwerken.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft de door Thomassen voorgestelde wijzigen in de FML overgenomen en op 7 april 2009 een nieuwe FML opgesteld. Na arbeidskundig onderzoek is de mate van arbeidsongeschiktheid beneden de 15% gebleven.
2.3. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 februari 2008 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft tevens beslissingen gegeven over het griffierecht en de proceskosten.
3. Appellante herhaalt in hoger beroep dat in de FML de voor haar bestaande medische arbeidsbeperkingen zijn onderschat. Zij heeft gewezen op haar lichamelijke en psychische klachten en acht zichzelf als gevolg van deze klachten volledig arbeidsongeschikt. Appellante heeft een rapportage van het re-integratiebedrijf aan de Raad gezonden waaruit blijkt dat het niet is gelukt om appellante te bemiddelen naar arbeid en een rapport van het Uwv Werkbedrijf waarvan de conclusie is dat appellante een WSW-indicatie heeft. Uit die indicatie komt naar voren dat appellante maximaal
12 uur per week kan werken.
4.1. Anders dan appellante is de Raad van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van het Uwv. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige Thomassen een zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld. Hij heeft appellante onderzocht en kennis genomen van de gedingstukken, waaronder informatie van de behandelend psychiater van appellante. Thomassen heeft enige aanvullingen op de FML voorgesteld, die door de bezwaarverzekeringsarts zijn overgenomen, doch hij zegt niet dat appellante in het geheel niet geschikt is om te werken in het vrije bedrijf.
4.2. De door appellante in hoger beroep overgelegde stukken brengen de Raad niet tot een ander oordeel. Uit het feit dat ruim twee jaar na de in geding zijnde datum van
6 december 2007 een zogeheten WSW-indicatie is vastgesteld, kan naar het oordeel van de Raad niet worden afgeleid dat ten tijde van de ter beoordeling staande WAO-schatting functies op de vrije arbeidsmarkt op medische gronden buiten het bereik van appellante lagen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen zijn de criteria die worden aangelegd bij een WSW-beoordeling niet dezelfde als die gelden bij een arbeidsongeschiktheids-beoordeling ingevolge de WAO. Een medische onderbouwing van de in de WSW-indicatie aangenomen duurbeperking ontbreekt. Ook het gegeven dat het het
re-integratiebedrijf niet gelukt is appellante te bemiddelen naar arbeid leidt niet tot de conclusie dat op de datum in geding sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid.
4.3. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 30 juni 2009 voldoende toegelicht dat en waarom de door hem gehandhaafde functies voor appellante geschikt zijn.
5. Dat betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
6. Voor een kostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier, als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.L. de Gier.
GdJ