ECLI:NL:CRVB:2010:BN8421

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6752 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
  • R.C. Stam
  • I.M.J. Hilhorst - Hagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WAZ-uitkering niet met terugwerkende kracht toegekend door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, een zelfstandig autohandelaar, tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 5 november 2009. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn WAZ-uitkering niet met terugwerkende kracht werd toegekend. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat de verzending van de uitnodiging voor de (tweede) rechtbankzitting niet correct was uitgevoerd, aangezien deze per gewone post was verzonden en niet per aangetekende post. Hierdoor was appellant in zijn processuele belangen geschaad, wat leidde tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat de rechtbank in strijd had gehandeld met artikel 8:37 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat appellant niet in de gelegenheid was gesteld om zijn rechten uit te oefenen tijdens de zitting.

De Raad bevestigde echter dat het Uwv op goede gronden had gehandeld door appellants verzoek om heropening van de WAZ-uitkering te beschouwen als een verzoek om heropening, en dat de Beleidsregels door het Uwv consistent waren toegepast. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank, omdat het Uwv geen onjuiste informatie had verstrekt over de mogelijkheden voor appellant om opnieuw voor een WAZ-uitkering in aanmerking te komen. De Raad verklaarde het beroep tegen het besluit van 10 februari 2009 ongegrond en bepaalde dat het Uwv het griffierecht aan appellant moest vergoeden.

Uitspraak

09/6752 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 5 november 2009, 09/1605 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 24 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft verweer uitgebracht.
Ter zitting van 13 augustus 2010 is het geschil ter behandeling aan de orde gesteld. Appellant is niet verschenen, het Uwv evenmin.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan appellant, zelfstandig autohandelaar, is in het verleden een WAZ-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55% toegekend onder toepassing van een korting op grond van artikel 33 van de WAZ in verband met inkomsten als zelfstandige.
Bij besluit van 11 juli 2003 is de WAZ-uitkering per 1 augustus 2003 geschorst, onder overweging dat appellant niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het verstrekken van inlichtingen wat zijn inkomen over 2002 betreft.
Bij besluit van 23 maart 2004 is de WAZ-uitkering per 1 januari 2002 ingetrokken, onder overweging dat door toedoen van appellant niet kan worden vastgesteld of appellant nog recht op de WAZ-uitkering heeft. Daarbij is opgemerkt dat, indien appellant later alsnog meewerkt aan het vaststellen van zijn uitkeringsrechten, de WAZ-uitkering bij voldoen aan de voorwaarden eventueel kan worden heropend en voorts dat zodanige heropening niet eerder kan ingaan dan op de datum waarop appellant meewerkt.
Bij besluit van 6 augustus 2004 is appellants bezwaar tegen het besluit van 23 maart 2004 wegens onverschoonbare termijnoverschrijding (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard, onder aantekening dat het Uwv niet bekend is met een volgens appellant bij brief van 20 april 2004 ingediend bezwaarschrift.
Bij uitspraak van 19 mei 2005 (05/421) heeft de rechtbank appellants beroep tegen dat besluit op bezwaar wegens onverschoonbare termijnoverschrijding (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard en bij uitspraak van 6 oktober 2005 heeft de rechtbank appellants verzet ongegrond verklaard.
2.1. Bij brief van 11 juni 2008 heeft appellant melding gemaakt van toegenomen medische beperkingen en gevraagd om heropening van de WAZ-uitkering.
Bij besluit van 4 september 2008 is aan appellant - op medische gronden - per 11 juni 2008 een WAZ-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Daarbij is aangetekend dat over de periode van 1 januari 2002 tot 11 juni 2008 niet alsnog een WAZ-uitkering wordt toegekend.
2.2. Bij besluit van 10 februari 2009 is appellants bezwaar tegen het besluit van 4 september 2008 dat de toekenning niet met terugwerkende kracht heeft plaatsgevonden, ongegrond verklaard.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak is appellants beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen.
3.2. Aangezien de toegang tot de WAZ per 1 augustus 2004 voor nieuwe gevallen bij wet van 6 juli 2004 in feite is afgesloten, heeft het Uwv appellants verzoek bij brief van 11 juni 2008 op goede gronden aangemerkt als een verzoek om heropening. Artikel 18 van de WAZ voorziet naar zijn bewoordingen niet in de mogelijkheid om een eenmaal met toepassing van dat artikel ingetrokken uitkering te doen herleven of hervatten (zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van
29 maart 2005, LJN AT3544). Het besluit op bezwaar van 10 februari 2009 is gebaseerd op ter zake door het Uwv in de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Beleidsregels) vastgelegd buitenwettelijk begunstigend beleid. Zodanig beleid dient door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dat houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of dat beleid op consistente en niet onredelijke wijze is toegepast.
Het Uwv heeft de Beleidsregels in dit geval op consistente wijze toegepast. Ook de toelichting op de Beleidsregels leidt niet tot de conclusie dat de uitkering moet worden hervat per een eerdere datum dan 11 (augustus, doch lees:) juni 2008. Niet gebleken is dat het Uwv appellant onjuist heeft voorgelicht over de mogelijkheden om opnieuw voor een WAZ-uitkering in aanmerking te komen. Het Uwv heeft appellant er keer op keer op gewezen dat de beëindiging van de WAZ-uitkering uitsluitend verband hield met het niet verstrekken van inkomensgegevens.
4. In hoger beroep heeft appellant - samengevat - het volgende aangevoerd.
Hij heeft van de rechtbank geen uitnodiging ontvangen voor de (tweede) rechtbankzitting op 2 november 2009, waardoor hij tijdens de zitting niet aanwezig is geweest en in zijn belangen is geschaad. Voorts is hij in zijn belangen geschaad door de verkeerde voorlichting van de kant van het Uwv ter eerste rechtbankzitting op 11 augustus 2009. De rechtbank heeft miskend dat het in de rede had gelegen om zo niet op medische gronden dan toch op grond van de door hem overgelegde jaarstukken de WAZ-uitkering per een eerdere datum dan 11 juni 2008 toe te kennen.
Appellant is van mening dat de procedure in hoger beroep zich niet leent voor het alsnog naar voren brengen van zijn bezwaren tegen het besluit op bezwaar van 10 februari 2009 en wil dan ook dat de Raad de aangevallen uitspraak vernietigt en de zaak ter behandeling terugwijst naar de rechtbank.
5. In verweer heeft het Uwv verwezen naar het proces-verbaal van de (eerste) rechtbankzitting. Daarin is vermeld dat het Uwv zich bereid heeft verklaard na te gaan of het mogelijk is dat de uitkering per een eerdere datum dan 11 juni 2008, maar op grond van de Beleidsregels niet eerder dan per 11 juni 2006, wordt toegekend, indien appellant met financiële gegevens over 2007 en 2008 komt.
Bij brief van 9 september 2009 heeft het Uwv de rechtbank meegedeeld dat, indien een verzekerde na intrekking van de uitkering wegens het niet voldoen aan een verplichting alsnog aan zijn verplichting voldoet en om toekenning van de uitkering vraagt, die aanvraag wordt opgevat als een “verzoek om terug te komen van”. Het op dat verzoek te nemen besluit moet los worden gezien van het besluit op bezwaar van 10 februari 2009. Appellant heeft de jaarstukken over 2002 tot en met 2005 aan het Uwv gestuurd. Appellant heeft geen medische argumenten of verklaringen ingebracht waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat de uitkering per een eerdere datum dan 11 juni 2008 had moeten worden toegekend.
6.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.2. Op basis van van de rechtbank verkregen gegevens is voor de Raad komen vast te staan dat de verzending aan appellant van de uitnodiging voor de (tweede) rechtbankzitting van 2 november 2009 niet per aangetekende post of bij brief met ontvangstbevestiging is geschied, maar per gewone post. Dusdoende heeft de rechtbank gehandeld in strijd met het voorschrift van artikel 8:37 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Mede gelet op het ontbreken van enige aanwijzing voor het tegendeel is de Raad verder van oordeel dat, zoals appellant heeft gesteld, ervan moet worden uitgegaan dat de uitnodiging appellant niet heeft bereikt. Hierdoor is appellant niet in de gelegenheid geweest de hem bij de wet toegekende rechten - in dit geval het bij de behandeling van de zaak ter (tweede) zitting van de rechtbank desgewenst aanwezig of vertegenwoordigd zijn - uit te oefenen en is hij in zoverre in zijn processuele belangen geschaad. De aangevallen uitspraak is daarom niet rechtsgeldig tot stand gekomen en dient te worden vernietigd.
6.3. Op 15 juli 2010 heeft het Uwv aan de Raad meegedeeld niet ter zitting van 13 augustus te zullen zijn vertegenwoordigd.
Op 6 augustus 2010 is vanwege de Raad telefonisch aan appellants advocaat meegedeeld dat, indien de Raad komt tot vernietiging van de aangevallen uitspraak (zoals hiervoor in 6.2 aangegeven), hij zich vervolgens zal beraden over terugwijzing naar de rechtbank dan wel zelf voorzien in zijn streven naar finale beslechting van het geschil. In reactie daarop heeft appellants advocaat de Raad bij brief van 9 augustus 2010 verzocht uitspraak op de stukken te doen.
6.4. De Raad ziet geen aanleiding tot terugwijzing naar de rechtbank. Hij kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat het Uwv op goede gronden (terecht) appellants brief van 11 juni 2008 heeft opgevat als een verzoek om heropening van de WAZ-uitkering, dat daarop de Beleidsregels van toepassing zijn, dat de Beleidsregels door het Uwv in dit geval op consistente wijze zijn toegepast en dat niet is gebleken dat het Uwv appellant onjuist heeft voorgelicht over de mogelijkheden om opnieuw voor een WAZ-uitkering in aanmerking te komen. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank.
6.5. Blijkens het proces-verbaal van de eerste rechtbankzitting heeft het Uwv zich bereid verklaard na te gaan of het mogelijk is dat de uitkering per een eerdere datum dan 11 juni 2008, maar op grond van de Beleidsregels niet eerder dan per
11 juni 2006, wordt toegekend, indien appellant met financiële gegevens over 2007 en 2008 komt. Blijkens de stukken heeft appellant bij brief van 24 augustus 2009 financiële gegevens over 2002 tot en met 2005 bij het Uwv ingebracht onder aankondiging dat de stukken over 2006 tot en met 2008 zo spoedig mogelijk volgen. Van het inbrengen door appellant van de financiële gegevens over 2007 en 2008 is de Raad uit de rechtbankstukken niet kunnen blijken. Reeds omdat appellant aan die voorwaarde niet heeft voldaan, is door hem niet staande te houden dat de rechtbank ten onrechte niet is gekomen tot het oordeel dat de WAZ-uitkering per een eerdere datum dan 11 juni 2008 had moeten zijn toegekend.
6.6. Het besluit op bezwaar van 10 februari 2009 houdt niet tevens in een beslissing op een verzoek om terug te komen van het besluit van 23 maart 2004 tot intrekking van de WAZ-uitkering per 1 januari 2002. Over het op basis van de indiening door appellant bij brief van 24 augustus 2009 van de jaarstukken over 2002 tot en met 2005 door het Uwv genomen of nog te nemen besluit kan door de Raad geen oordeel worden gegeven; die kwestie valt buiten de omvang van het thans bij de Raad aanhangige geschil.
6.7. Uit het vorenstaande volgt dat appellants hoger beroep voor het overige faalt.
7. Voor proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 10 februari 2009 ongegrond;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 151,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard en R.C. Stam en I.M.J. Hilhorst - Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M. Mostert.
IvR