ECLI:NL:CRVB:2010:BN8417

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1564 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van een ANW-uitkering door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een inkomensafhankelijke nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht bevestigde. De herzieningsbeslissing van 2 oktober 2007, die leidde tot de terugvordering van € 288,35, werd door de Raad als appellabel besluit aangemerkt. Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar de Svb verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb eveneens ongegrond verklaard.

De Raad oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe argumenten had aangedragen die de herzieningsbeslissing in twijfel trokken. De Raad bevestigde dat de herzieningsbeslissing gericht was op rechtsgevolg en voldeed aan de kenmerken van een appellabel besluit volgens artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde hieraan toe dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij te veel uitkering ontving, gezien de afhankelijkheid van de nabestaandenuitkering van haar inkomen uit arbeid. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van herziening af te zien, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/1564 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 februari 2009, 08/796 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 24 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is door mr. F.Y. Gans, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2010. Appellante is verschenen bij mr. R.W.C. Vranken, kantoorgenoot van mr. Gans, voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellante is door de Svb een inkomensafhankelijke nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet toegekend.
1.2. Bij besluit van 2 oktober 2007 heeft de Svb de nabestaandenuitkering van appellante herzien op basis van een nadere vaststelling van haar inkomen uit arbeid over de periode augustus 2006 tot en met juli 2007. Bij brief van eveneens
2 oktober 2007 is in verband daarmee de terugvordering aangekondigd van € 288,35 te veel betaalde uitkering.
1.3. Appellantes bezwaar tegen het herzieningsbesluit van 2 oktober 2007 is bij besluit van 17 april 2008 (hierna: besluit op bezwaar) door de Svb ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante, evenals in beroep, in hoofdzaak betoogd dat de Svb niet voldoende heeft toegelicht hoe appellantes bij de herzieningsbeslissing van 2 oktober 2007 vastgestelde recht op een nabestaandenuitkering over augustus 2006 tot en met juli 2007 precies berekend is. Gelet hierop acht appellante het niet zeker dat haar eerder te veel is toegekend en zelfs niet dat de herzieningsbeslissing van 2 oktober 2007 is aan te merken als besluit in de zin van artikel
1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.2. De Raad is allereerst van oordeel dat de rechtbank er evenals de Svb terecht van is uitgegaan dat de herzieningsbeslissing van 2 oktober 2007 is gericht op rechtsgevolg en ook overigens de kenmerken heeft van een appellabel besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Verder onderschrijft de Raad de overwegingen inzake de onderbouwing van het besluit op bezwaar en de berekening van appellantes recht op een nabestaandenuitkering die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gebezigd en maakt hij deze tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt de Raad dat appellante ook in hoger beroep niets heeft aangevoerd op grond waarvan de Raad - binnen de grenzen van het geding - tot het oordeel kan komen dat de rechten van appellante bij het herzieningsbesluit van 2 oktober 2007 onjuist zijn vastgesteld of dat herziening met terugwerkende kracht kennelijk onredelijk te achten is. Het had appellante redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat zij te veel uitkering ontving. Het was haar immers bekend dat de haar toegekende nabestaandenuitkering afhankelijk is van de hoogte van haar inkomen uit arbeid, terwijl het appellante tevens duidelijk had kunnen zijn dat het inkomen uit arbeid waarvan de Svb bij de initiële toekenning is uitgegaan, lager was dan haar feitelijke inkomen uit arbeid. Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk af te zien van herziening is ook in hoger beroep niet gebleken.
4. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep van appellante niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) R.L. Venneman.
IvR