[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 mei 2009, 08/1151 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 september 2010
Namens appellant is door mr. S.C.H. Poelman, advocaat te Brunssum, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweer uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. G. Tajjiou, advocaat te Brunssum. Voor het Uwv is verschenen F.S.E. Houtbeckers.
1. Appellant is op 12 januari 2004 met (toegenomen) nek-, rug-, schouder- en linkerbeenklachten uitgevallen voor zijn voltijdse werk als spinner/voorman bij een bedrijf in de Duitse Bondsrepubliek. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is bij besluit van 6 februari 2006 vastgesteld dat appellant per 9 januari 2006 geen recht op een Wet WIA-uitkering heeft wegens een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Tegen dat besluit is door appellant geen rechtsmiddel aangewend.
2. Van 28 februari 2005 tot en met 27 augustus 2007 heeft appellant een WW-uitkering ontvangen.
Bij brieven van 13 en 27 september 2007 heeft appellant zich gewend tot het Uwv onder aanvoering dat zijn medische klachten en beperkingen zijn toegenomen ten opzichte van de medische situatie zoals die voorlag bij het verzekeringsgeneeskundige onderzoek op 12 december 2005. Na opnieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 12 november 2007, waarbij is vastgesteld dat er arbitrair per 1 januari 2007 sprake is van toename van medische beperkingen uit dezelfde ziekte-oorzaak (Amber), en arbeidskundig onderzoek, waarbij is vastgesteld dat het verlies aan verdienvermogen 38% bedraagt, is bij besluit van 16 januari 2008 aan appellant per 1 januari 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80% toegekend (28% van het WIA-maandloon = € 393,35 bruto per maand inclusief vakantiegeld).
3. Bij besluit van 7 juli 2008 zijn appellants bezwaren tegen het besluit van 16 januari 2008 ongegrond verklaard.
4.1. Bij de aangevallen uitspraak is appellants beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen.
4.2. Er is sprake van zorgvuldig medisch onderzoek. Er zijn geen aanknopingspunten gevonden om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts onjuist dan wel onzorgvuldig voorbereid of ondeugdelijk gemotiveerd te achten.
Voorts zijn er geen aanknopingspunten te vinden om uit te gaan van een eerdere datum van (toegenomen) arbeidsongeschiktheid dan 1 januari 2007. Appellant heeft ook geen medische of andere stukken ingebracht die aan de keuze voor die datum afbreuk doen. Voor zover appellant van mening is dat dient te worden uitgegaan van 9 januari 2006, zoals in het besluit van 6 februari 2006, geldt dat er al eerder, inmiddels rechtens onaantastbaar, over die datum is beslist. Het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts van 9 september 2008 is inhoudelijk inzichtelijk te achten.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft op 1 juli 2008 toereikend gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant medisch geschikt zijn. Het besluit op bezwaar van 7 juli 2008 is dan ook terecht en op goede gronden genomen. De door appellant in bezwaar ingebrachte, van na het besluit van 6 februari 2006 daterende gegevens, werpen geen ander licht op dat besluit. Het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 25 april 2008 is inzichtelijk en concludent. Er zijn geen termen aanwezig om, zoals appellant ter zitting heeft gevraagd, het te Eindhoven gevestigde bureau Sociale Verzekeringen Support in te schakelen voor een onafhankelijk onderzoek.
5.1. In hoger beroep heeft appellant - samengevat - het volgende aangevoerd.
5.2. Er is per een eerdere datum dan 1 januari 2007 sprake van zo niet volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid dan toch een grotere mate van arbeidsongeschiktheid die voortkomt uit in de loop der jaren toegenomen nek-, rug- en beenklachten. De bezwaarverzekeringsarts is in haar rapport van 25 april 2008 slechts ingegaan op de rugklachten als gevolg van de hernia. Uit dat rapport kan niet blijken dat zij rekening heeft gehouden met de haar bekende nek- en beenklachten welke door de arbeidsdeskundige evenzeer niet in de beoordeling zijn betrokken. Evenmin is door het Uwv ingegaan op door appellant in bezwaar en beroep ingebrachte stukken van neuroloog C.L. Franke van 5 februari 2008 en radioloog H.A. Engelshove van 2 maart 2008. Het had in verband met de aard en de ernst van de klachten op de weg van de bezwaarverzekeringsarts gelegen om contact met hen op te nemen. De bij de Functionele MogelijkhedenLijst (FML) vastgestelde beperkingen zijn dan ook niet juist.In dit verband heeft appellant gesteld dat van belang is dat het Uwv bij besluit van 26 januari 2010 heeft vastgesteld dat hij per 31 augustus 2009 recht heeft een op
IVA-uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten.
5.3. In zijn aan het Uwv gerichte brief van 13 september 2007 heeft appellant aangegeven dat hij voornemens is herziening te vragen van het besluit van 6 februari 2006. Van een verzoek daartoe kan uit de stukken niet blijken. Ter zitting van de Raad heeft appellant desgevraagd bevestigd dat er geen verzoek om terug te komen van het besluit van
6 februari 2006 voorlag of voorligt.
.1. Wat de medische kant van de zaak betreft deelt de Raad het oordeel van de rechtbank onder overneming van de door haar gehanteerde overwegingen. Uit de stukken - met name de rapporten van de verzekeringsarts bij wie appellant op 12 november 2007 op het spreekuur is geweest en de bezwaarverzekeringsarts die appellant heeft gezien alsook gesproken tijdens de hoorzitting op 16 april 2008, bezien in samenhang met de van 12 en 16 november 2007 daterende kritische FML (kFML), kan niet anders worden afgeleid dan dat door die beide verzekeringsartsen wel aandacht is besteed aan óók de nek- en beenklachten die de verzekeringsarts in november 2007 (anders dan in de FML van 23 december 2005) aanleiding hebben gegeven beperkingen in de kFML op te nemen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport van 25 april 2008 uitdrukkelijk melding gemaakt van de door appellant bij brief van 14 april 2008 met betrekking tot zijn rug ingebrachte gegevens van neuroloog Franke, die hij heeft bezocht op 5 februari 2008, en radioloog Engelshove, die hem heeft onderzocht op 2 maart 2008, en die tot dezelfde conclusie zijn gekomen (op het niveau L5-S1 nauwe foramina en een HNP links paramediaan). Voorts heeft zij in dat rapport een uitgebreide beschouwing gegeven over appellants rug- en daaruit voortvloeiende linkerbeenklachten. In die door appellant in de bezwaarfase ingebrachte gegevens van Franke en Engelshove heeft zij geen aanleiding gezien tot het vaststellen van meer en/of verdergaande beperkingen dan reeds opgenomen in de kFML van november 2007, evenmin tot het hanteren van een eerdere ingangsdatum dan 1 januari 2007 en ook niet tot het opnemen van contact met hen. Mede in aanmerking genomen dat het bij de melding in september 2007 ging om toename van reeds bestaande, in 2006 door het Uwv onderkende en deels in beperkingen vervatte klachten, vermag de Raad niet in te zien dat was te verwachten dat het opnemen van contact door de bezwaarverzekeringsarts met met name Franke tot meer en beter inzicht had kunnen leiden. Franke heeft van zijn bevindingen verslag uitgebracht aan de huisarts en appellant geadviseerd een neurochirurg te consulteren. In die brief aan de huisarts heeft Franke vermeld dat appellant tijdens het medische onderzoek op 5 februari 2008 heeft verklaard dat de linkerbeenklachten sinds de herniaoperatie in augustus 2004 zijn verminderd, maar dat hij sinds enige maanden weer last van het linkerbeen heeft. Die verklaring kan geen ondersteuning bieden aan appellants stelling dat er sprake is van verergering van de klachten (en beperkingen) per een eerdere datum dan 1 januari 2007. Ook overigens bevatten de stukken daarvoor geen aanknopingspunten. Het door appellant in hoger beroep overgelegde rapport van neurochirurg O. Teernstra van 19 mei 2008 bevat evenmin gegevens die aanleiding geven tot de conclusie dat de Wet WIA-uitkering eerder had moeten ingaan of dat onafhankelijk nader medisch onderzoek is geïndiceerd ter beantwoording van de vraag of er op 1 januari 2007 sprake was van meer en/of ernstiger klachten en beperkingen dan waarvan het Uwv is uitgegaan dan wel of dat per een eerdere datum het geval was.
6.2. Niet is in te zien dat de omstandigheid dat appellant nader bij besluit van 26 januari 2010 per 31 augustus 2009 volledig en duurzaam ongeschikt is bevonden, van belang kan zijn voor het thans aanhangige geschil, waarin 1 januari 2007 als ingangsdatum centraal staat. Dat latere besluit is gebaseerd op appellants melding bij brief van 31 augustus 2009 dat zijn medische situatie is verslechterd. De verzekeringsarts heeft na onderzoek van appellant op 16 november 2009 en bestudering van de dossiergegevens de datum van die toename arbitrair gesteld op 31 augustus 2009, ruim anderhalf jaar later. Dat besluit van 26 januari 2010 staat thans niet ter toets.
6.3. Met hetgeen appellant heeft aangevoerd, is hij er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er per 1 januari 2007 sprake was van een grotere mate van arbeidsongeschiktheid dan wel per een eerdere datum dan 1 januari 2007 sprake was van zo niet volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid dan toch een grotere mate van arbeidsongeschiktheid dan door het Uwv is aangenomen.
7. Uit het vorenstaande volgt dat appellants grieven falen. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard en R.C. Stam en I.M.J. Hilhorst - Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.