ECLI:NL:CRVB:2010:BN8364

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-516 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een aanvullende beurs voor studiefinanciering en toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Minister ten onrechte de aanvullende beurs van betrokkene had stopgezet per 1 maart 2007. Betrokkene had op 5 februari 2007 een wijziging doorgegeven voor haar studiefinanciering, maar de Minister had dit niet duidelijk gecommuniceerd. De rechtbank oordeelde dat de Minister had moeten aangeven dat de aanvullende beurs was beëindigd en dat betrokkene niet op de hoogte was gesteld van deze beëindiging. De Minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 september 2010 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de beëindiging van de aanvullende beurs niet duidelijk was gecommuniceerd. De Raad stelde vast dat betrokkene op de hoogte was van de beëindiging van de beurs en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de Minister hadden moeten aanzetten tot toepassing van de hardheidsclausule. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2008 ongegrond. De Raad concludeerde dat de Minister terecht had gehandeld door de aanvullende beurs niet toe te kennen over de periode vóór de aanvraagdatum.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie door de Minister en de verantwoordelijkheid van de aanvrager om tijdig bezwaar te maken tegen beslissingen die hen aangaan. De Raad oordeelde dat de Minister niet verplicht was om de hardheidsclausule toe te passen, aangezien de omstandigheden van betrokkene niet uitzonderlijk genoeg waren om hiervan af te wijken. De uitspraak heeft implicaties voor toekomstige aanvragen voor studiefinanciering en de toepassing van de hardheidsclausule.

Uitspraak

10/516 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 17 december 2009, 08/3345 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 17 september 2010
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding appellant in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan de IB-Groep.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2010. Voor appellant was aanwezig dr. K. Meijer en voor betrokkene haar moeder [naam moeder].
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij Bericht Studiefinanciering 2007, nr.2, van 3 december 2006 is betrokkene geïnformeerd over haar studiefinanciering voor het jaar 2007. Blijkens dit bericht heeft betrokkene voor dit jaar een basisbeurs en een aanvullende beurs aangevraagd. Het bericht vermeldt: “De gegevens van je ouders zijn nodig voor de berekening van de hoogte van de aanvullende prestatiebeurs. Als we de persoonsgegevens van je ouders hebben ontvangen, vragen wij de inkomensgegevens van je ouders op bij de Belastingdienst. Als we de inkomensgegevens hebben ontvangen, ontvang je opnieuw bericht.”. Het bericht bevat voorts het volgende overzicht:
Je toelage in 2007 per maand in euro jan t/m aug sep t/m dec
Basisbeurs prestatiebeurs hoger onderwijs 252,73 252,73
Aanvullende prestatiebeurs hoger onderwijs 0,00 0,00
Lening 0,00 0,00
Je toelage 252,73 252,73
1.2. Per e-mail van 5 februari 2007 heeft betrokkene een wijziging doorgegeven, te weten basisbeurs en € 115,- lening met ingang van 1 maart 2007.
1.3. Naar aanleiding van haar e-mail heeft betrokkene Bericht Studiefinanciering 2007, nr.4, van 10 februari 2007 ontvangen. In dit bericht is de door betrokkene verlangde wijziging (Aanvraag: Per 1 maart 2007: basisbeurs en lening) verwerkt. Wederom wordt melding gemaakt van het feit dat de hoogte van de aanvullende beurs nog niet kan worden vastgesteld in verband met het ontbreken van inkomensgegevens van haar ouders. Ook dit bericht bevat een overzicht en wel op de volgende wijze:
Je toelage in 2007 per maand in euro jan febr mrt t/m aug sep t/m dec
Basisbeurs prestatiebeurs hoger onderwijs 252,73 252,73 252,73 252,73
Aanvullende prestatiebeurs hoger onderwijs 0,00 0,00
Lening 0,00 0,00 115,00 115,00
Je toelage 252,73 252,73 367,73 367,73
1.4. Nadien heeft betrokkene nog enkele malen het bedrag van haar lening gewijzigd. Steeds heeft zij daarover berichten ontvangen waarin het overzicht, zoals vervat in het bericht van 10 februari 2007, uitsluitend is gewijzigd voor wat betreft het bedrag van de lening.
1.5. Bij Bericht Studiefinanciering 2007, nr.9, van 21 juni 2008 heeft de Minister de aanvullende prestatiebeurs hoger onderwijs vastgesteld. Blijkens het overzicht van de door betrokkene maandelijks te ontvangen toelage heeft deze vaststelling uitsluitend geleid tot een wijziging van de door betrokkene te ontvangen toelage over de maanden januari en februari 2007. Het overzicht maakt geen melding van een te ontvangen aanvullende beurs over de resterende maanden van 2007.
1.6. Tegen dit bericht heeft betrokkene bij brief van 27 juli 2008 bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij zich er niet van bewust was dat zij haar aanvullende beurs had “stopgezet”. Zij had enkel een lening willen aanvragen. Voorts heeft betrokkene op 3 augustus 2008 via internet verzocht om een basisbeurs, een aanvullende beurs en een lening per
1 september 2008. Dit verzoek is bij Bericht Studiefinanciering 2008, nr.3, van 9 augustus 2008 gehonoreerd, zij het dat ook hierbij het bedrag van de aanvullende beurs nog niet kon worden vastgesteld in verband met het ontbreken van inkomensgegevens van haar ouders.
1.7. De Minister heeft de brief van 27 juli 2008 opgevat als een verzoek om toekenning van een aanvullende beurs over de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 december 2007. Bij besluit van 25 augustus 2008 is dit verzoek afgewezen op de grond dat in artikel 3.21 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is bepaald dat studiefinanciering niet wordt toegekend voor een periode, gelegen voor de datum van indiening van de aanvraag.
1.8. Bij besluit van 16 oktober 2008 heeft de Minister het door betrokkene gemaakte bezwaar tegen het besluit van
25 augustus 2008 ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft de Minister onder meer overwogen dat uit een ingesteld onderzoek is gebleken dat betrokkene wel degelijk haar aanvraag voor studiefinanciering via internet op
5 februari 2007 heeft gewijzigd, welke wijziging vervolgens is bekend gemaakt bij het Bericht 2007, nr.4, van
10 februari 2007. Indien zij het hiermee niet eens was, had zij een bezwaarschrift moeten indienen tegen dit bericht.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door betrokkene tegen het besluit van 16 oktober 2008 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het bezwaar alsnog gegrond verklaard en het primaire besluit van
10 februari 2007 (Bericht Studiefinanciering 2007, nr.4) herroepen voor zover daarin is bepaald dat de aanvullende beurs van betrokkenen wordt stopgezet met ingang van maart 2007, het (primaire) besluit van 25 augustus 2008 herroepen en bepaald dat de Minister aan betrokkene het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
2.2. De rechtbank heeft – samengevat – overwogen dat betrokkene eerst met het Bericht Studiefinanciering 2007,
nr.9, van 21 juni 2008 op de hoogte kwam van de beëindiging van haar aanvullende beurs per 1 maart 2007. In het bericht van 10 februari 2007 blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk dat de aanvullende beurs is stopgezet. Het had op de weg van de Minister gelegen om in dit bericht apart te vermelden dat de aanvullende beurs met ingang van maart 2007 was beëindigd.
2.3. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat, nu betrokkene binnen zes weken bezwaar heeft gemaakt tegen het bericht van 21 juni 2008 en niet ter discussie staat dat door tijdig bezwaar te maken tegen de stopzetting van de aanvullende beurs deze stopzetting ongedaan kon worden gemaakt, de rechtbank dit zal doen door het besluit van 10 februari 2007 te herroepen, hetgeen betekent dat de met ingang van 1 januari 2007 toegekende aanvullende beurs van betrokkene doorloopt tot en met juli 2008. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank tevens dat het besluit van 16 oktober 2008 moet worden vernietigd en het besluit van 25 augustus 2008 moet worden herroepen.
3. De Minister kan zich hierin niet vinden. Naar zijn mening heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de beëindiging van de aanvullende beurs per 1 maart 2007 niet door middel van het besluit van 10 februari 2007 (Bericht Studiefinanciering 2007, nr.4) aan betrokkene bekend is gemaakt. Daarbij heeft de Minister gewezen op de tekst van dit besluit.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Wat er zij van de door de rechtbank gevolgde redenering om het besluit van 10 februari 2007 bij haar oordeelsvorming te betrekken, met de Minister is de Raad van oordeel dat bij dit besluit aan betrokkene is kenbaar gemaakt dat de toekenning van een aanvullende beurs is beëindigd per 1 maart 2007. Ook al heeft betrokkene zich daarbij vergist, uit het besluit blijkt duidelijk dat zij haar aanvraag voor een basisbeurs en aanvullende beurs met haar op 5 februari 2007 via internet doorgegeven wijziging heeft gewijzigd in een aanvraag voor een basisbeurs en lening per 1 maart 2007. Onder de rubriek “Wijzigingen” staat dit met zoveel woorden vermeld. Tevens had betrokkene uit het in dit besluit vervatte overzicht kunnen en moeten opmaken dat geen aanvullende beurs meer was toegekend over de maanden maart tot en met december 2007. Anders dan bij de maanden januari en februari wordt bij deze maanden geen bedrag van 0,00 vermeld. De Raad wijst hierbij ook op het in 1.1 vermelde bericht van 3 december 2007, in welk bericht nog bij alle maanden van 2007 een bedrag van 0,00 als aanvullende beurs stond vermeld. Betrokkene kon weten dat de vermelding van 0,00 samenhing met het ontbreken van de inkomensgegevens van haar ouders.
4.3. Weliswaar constateert ook de Raad dat geen besluit is genomen op het bezwaarschrift van 27 juli 2008, doch - nog daargelaten dat betrokkene daarvan in beroep, noch in hoger beroep een punt heeft gemaakt – een besluit op dat bezwaarschrift zou niet anders kunnen inhouden dan een niet-ontvankelijkverklaring. Zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, is het Bericht Studiefinanciering 2007, nr.9, van 21 juni 2008 voor wat betreft de beëindiging van de aanvullende beurs per
1 maart 2007 niet op rechtsgevolg gericht. Tot beëindiging was immers al besloten bij het bericht van 10 februari 2007.
4.4. Met betrekking tot het besluit van 16 oktober 2008 tot handhaving van het besluit van 25 augustus 2008 overweegt de Raad dat de Minister er terecht op heeft gewezen dat artikel 3.21 van de WSF 2000 zich verzet tegen toekenning van een aanvullende beurs over een periode gelegen voor de datum van de aanvraag.
4.5. De Raad voegt aan het vorenstaande nog toe dat hij geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die de Minister aanleiding hadden moeten geven tot toepassing van de in artikel 11.5 van de Wsf 2000 vervatte hardheidsclausule. De omstandigheid dat betrokkene zich heeft vergist met de door haar op 5 februari 2007 doorgegeven wijziging is daarvoor niet voldoende. Zoals hiervoor is overwogen, had betrokkene haar vergissing kunnen opmerken. De omstandigheid dat betrokkene pas met het bericht van 21 juni 2008 bemerkte dat zij vanaf 1 maart 2007 niet in aanmerking kwam voor een aanvullende beurs is daarvoor evenmin voldoende. Deze omstandigheid hangt samen met de omstandigheid dat de inkomensgegevens van haar ouders over 2005 eerst in de loop van 2008 beschikbaar kwamen en ligt in haar risicosfeer.
4.6. Uit het in 4.2 tot en met 4.5 overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2008 ongegrond moet worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
GdJ