ECLI:NL:CRVB:2010:BN8068

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-110 AKW + 10-111 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op tweevoudige kinderbijslag en verblijf in Marokko

In deze zaak heeft appellant, die in hoger beroep ging, tweevoudige kinderbijslag aangevraagd voor zijn kinderen die onderwijs volgen in Marokko. De echtgenote van appellant is overleden, en de vraag was of de kinderen als uitwonend konden worden beschouwd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb niet voldoende had onderzocht of er een causaal verband was tussen het volgen van onderwijs en het uitwonend zijn van de kinderen. De Raad concludeerde dat de echtgenote van appellant tot haar overlijden met de kinderen in Marokko woonde, en dat de kinderen daarom niet als uitwonend konden worden beschouwd. De Raad vernietigde het besluit van de Svb en bepaalde dat deze een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden bij de beoordeling van het recht op kinderbijslag.

Uitspraak

10/110 AKW
10/111 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 december 2009, 08/1841 en 08/1842 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 22 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2010. Namens appellant is verschenen mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken, kantoorgenoot van mr. Brauer. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz. De gedingen zijn gevoegd behandeld met het geding, geregistreerd onder nummer 08/1088 ANW, waarin heden afzonderlijk uitspraak is gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft voor zijn kinderen [M.], geboren [in] 1992, [H.], geboren [in] 1993, [S.], geboren [in] 1994, [F.], geboren [in] 1996, [S.], geboren [in] 1999 en [Y.], geboren [in] 2001, tweevoudige kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd. Deze kinderen volgen onderwijs in Marokko. Ook heeft appellant enkelvoudige kinderbijslag aangevraagd voor zijn zoon [A.], geboren [in] 2007. De echtgenote van appellant is tijdens de geboorte van het jongste kind in Marokko overleden.
1.2. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de Svb aan de sociaal attaché verbonden aan de Nederlandse ambassade te Rabat verzocht een onderzoek in te stellen. Als doel van het onderzoek is onder meer opgegeven het vaststellen van het onderwijs van de kinderen, het voogdijschap van [naam voogd] en de duur van het verblijf van appellant en zijn echtgenote in Marokko. Volgens een rapport van 18 februari 2008 heeft de sociaal attaché op 8 januari 2008 de scholen Abi Inane Al Marini en Moussa Bnou Noussair in [plaatsnaam] bezocht. Daarbij heeft de attaché gesproken met de directeuren van beide scholen. Zij vertelden dat [H.] en [M.] tijdens het schooljaar 2007-2008 onderwijs hebben gevolgd aan Abi Inane Al Marini en dat zij tijdens het schooljaar 2006-2007 op de basisschool Moussa Bnou Noussair zaten. Ook [S.], [S.] en [F.] volgden tijdens de schooljaren 2006-2007 en 2007-2008 onderwijs aan de basisschool. Tijdens het laatste schooljaar is [Y.] ook op die school gekomen. Dezelfde dag nog heeft de attaché een bezoek gebracht aan de crèche van de Masjid Al Imane in [plaatsnaam]. Volgens de begeleidster van de Masjid stond [Y.] daar tijdens het schooljaar 2006-2007 ingeschreven en werd zij altijd gebracht en gehaald door haar moeder. De inschrijving van [Y.] op de crèche werd later die dag bevestigd door het hoofd van de Masjid. Hij verklaarde verder appellant te kennen, maar wist niets over de frequentie van de bezoeken van appellant aan Marokko. Daaropvolgend heeft de sociaal attaché gesproken met een aantal mensen uit de buurt. Zij kenden appellant allen goed en vertelden dat de echtgenote van appellant al meer dan 4 jaar met haar kinderen op het adres [adres] in [plaatsnaam] woonde.
1.3. De volgende ochtend is de sociaal attaché naar het 14e stadsarrondissement van [plaatsnaam] gegaan, waar hij heeft gesproken met het wijkhoofd. Door het wijkhoofd werd medegedeeld dat appellant tussen Nederland en Marokko heen en weer pendelde en dat zijn echtgenote sinds 2003 met haar kinderen op het hiervoor genoemde adres woonde. De echtgenote zorgde alleen voor de kinderen. [voogd] heeft nooit met de kinderen samengewoond. Het wijkhoofd heeft zijn verklaring doen ondersteunen door het tonen van een register, waarin appellantes echtgenote en de kinderen ingeschreven stond op het hiervoor genoemde adres.
1.4. Op 10 januari 2008 heeft de attaché het adres [adres 2] bezocht. Hij werd daar ontvangen door de broer van appellants echtgenote, [naam broer], die vertelde dat zijn zus sinds 2003 met haar kinderen op dat adres woonde. Tijdens dat gesprek was ook appellants zoon [M.] aanwezig. In eerste instantie vertelde [M.] dat [voogd] niet bij hen woonde. [voogd] deed alleen inkopen voor hen en overnachtte bij hen als zijn moeder in Nederland was. Tijdens het latere gesprek van de sociaal attaché met buurvrouw [F.], heeft [M.] zijn verklaring gewijzigd en alsnog gesteld dat zijn moeder niet bij hen woonde, maar in Nederland. Zijn moeder zou zelden naar Marokko komen, terwijl [F.] voor de kinderen zou zorgen. Buurvrouw [F.] heeft eerst aan de attaché medegedeeld dat appellants echtgenote sinds 2003 met haar kinderen naast haar woonde en dat appellant heen en weer reisde tussen Marokko en Nederland. Later vertelde zij echter dat de echtgenote niet in Marokko woonde, maar in Nederland. [F.] zorgde voor de kinderen en ’s nachts waren zij alleen thuis. Tot slot heeft de sociaal attaché [voogd] bezocht. Hij vertelde dat de kinderen sinds 2003 bij hun moeder woonden en dat zij voor hen zorgde. [voogd] zou nooit bij de kinderen hebben gewoond of geslapen, aldus de attaché.
1.5. De Svb heeft verder inlichtingen ingewonnen bij de gemeente ten aanzien van het verblijf van appellantes echtgenote. Daarbij is gebleken dat zij ingeschreven heeft gestaan in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van 14 september 2004 tot 15 augustus 2006, van 11 september 2006 tot 13 april 2007 en van 10 september 2007 tot
12 december 2007. De echtgenote is uitgeschreven uit de GBA door de afdeling bevolking van de gemeente omdat zij na onderzoek niet in Nederland bleek te wonen.
1.6. Uit nadere inlichtingen van de gemeente is voorts komen vast te staan dat aan appellant bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) is toegekend tot 2 juni 2004 naar de norm voor een gezin met kinderen, tot 1 december 2005 naar de norm voor een echtpaar en vanaf die datum naar de norm voor een alleenstaande.
1.7. Bij een eerste besluit van 14 mei 2008 heeft de Svb aan appellant vanaf het vierde kwartaal van 2006 enkelvoudige kinderbijslag toegekend voor [M.], [H.], [S.], [F.], [S.] en [Y.]. Er is niet voldaan aan de voorwaarden voor tweevoudige kinderbijslag, omdat appellants echtgenote en de kinderen op hetzelfde adres wonen.
1.8. Bij een tweede besluit van 14 mei 2008 heeft de Svb aan appellant vanaf het eerste kwartaal van 2008 enkelvoudige kinderbijslag toegekend voor de hiervoor genoemde kinderen en voor het kind [A.].
1.9. Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar ingesteld. Daarbij is bestreden dat appellants echtgenote feitelijk in Marokko woonde en bij de kinderen verbleef. Verder is aangevoerd dat de kinderen in verband met studieredenen in Marokko uitwonend waren. Door appellant is een brief van de huisarts ingestuurd, waarin door de huisarts wordt verklaard dat de echtgenote in 2007 een geruime tijd in Nederland was en in september op het spreekuur is geweest, terwijl zij zwanger was. Verder is overgelegd een brief van [B.], waarin deze persoon heeft verklaard dat hij appellantes echtgenote voor maatschappelijke aspecten heeft bezocht toen zij in Nederland was in de periode van juni tot en met september 2007.
1.10. Bij besluit op bezwaar van 24 november 2008 (hierna: besluit 1) is het bezwaar tegen het eerste besluit van 14 mei 2008 ongegrond verklaard. Op basis van het onderzoek in Marokko, de uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie en de toekenning van een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande, wordt geconcludeerd dat het middelpunt van het maatschappelijk leven van appellants echtgenote in Marokko was. Zij vormde daar een gezamenlijke huishouding met haar kinderen, waardoor de kinderen niet als uitwonend worden beschouwd. Op die grond heeft appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2006 geen recht op tweevoudige kinderbijslag. Aan de door appellant ingezonden verklaringen is geen doorslaggevende betekenis toegekend.
1.11. Bij besluit op bezwaar van 24 november 2008 (hierna: besluit 2) is ook het bezwaar tegen het tweede besluit van 14 mei 2008 ongegrond verklaard. Tot de datum van overlijden van hun moeder worden de kinderen als thuiswonend beschouwd. Aangezien de kinderen na het overlijden nog op hetzelfde adres wonen en hetzelfde onderwijs volgen, zijn zij niet primair uitwonend in verband met het volgen van onderwijs.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is genoegzaam komen vast te staan dat de echtgenote van appellant sinds 2003 met de kinderen in Marokko woonde. De kinderen worden daarom tot het vierde kwartaal van 2006 niet als uitwonend beschouwd. Ten aanzien van het eerste kwartaal van 2008 is de rechtbank van oordeel dat een oorzakelijk verband tussen het volgen van onderwijs en het uitwonend zijn van de kinderen niet is aangetoond.
3. Appellant heeft zich hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Ingevolge artikel 7, derde lid, sub a, van de AKW, heeft de verzekerde recht op tweevoudige kinderbijslag als een kind jonger is dan 16 jaar en door of in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding niet tot het huishouden van de verzekerde behoort en noch tot het huishouden van een ander.
4.3. Niet in geschil is dat [M.], [H.], [S.], [F.], [S.] en [Y.] niet tot het huishouden van appellant behoorden. Tussen partijen is in hoger beroep allereerst in geschil of de kinderen vanaf het vierde kwartaal van 2006 behoorden tot het huishouden van appellants echtgenote in Marokko.
4.4. De Raad is van oordeel dat uit het rapport van de sociaal attaché in Marokko op overtuigende wijze blijkt dat de echtgenote van appellant tot haar overlijden met voornoemde kinderen in Marokko woonde. De Raad hecht hierbij met name belang aan de verklaringen van het wijkhoofd, de broer van appellants echtgenote en [voogd]. Zij hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat de echtgenote sinds 2003 met de kinderen op het opgegeven adres woonde. De verklaring van het wijkhoofd wordt bovendien bevestigd door inschrijving in een register dat door hem werd getoond. Voorts acht de Raad van belang dat de echtgenote van appellant gedurende enige perioden uitgeschreven is geweest uit de gemeentelijke basisadministratie en dat appellant sinds 1 december 2005 bijstand ontving naar de norm van een alleenstaande. Hieruit concludeert de Raad dat het middelpunt van het maatschappelijk leven van appellants echtgenote zich in Marokko bevond en dat de kinderen tot haar huishouden daar behoorden. De door appellant overgelegde verklaringen van de huisarts en [B.] hebben de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden, aangezien hieruit slechts kan worden afgeleid dat appellants echtgenote in 2007 enge tijd in Nederland is geweest.
4.5. Nu de kinderen tot het huishouden van appellants echtgenote in Marokko behoorden, is met ingang van het vierde kwartaal van 2006 niet voldaan aan de voorwaarden voor het recht op tweevoudige kinderbijslag. In zoverre slaagt het hoger beroep niet.
4.6. Voorts verschillen partijen van mening over de vraag of de kinderen vanaf het eerste kwartaal van 2008, toen de echtgenote van appellant was overleden en zij niet langer als eigen, aangehuwde of pleegkinderen behoorden tot het huishouden van een ander, door of in verband met het volgen van onderwijs in Marokko niet tot het huishouden van appellant behoorden. Volgens vaste rechtspraak van de Raad moet er sprake zijn van een causaal verband tussen het volgen van onderwijs en het uitwonend zijn. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 9 december 2005 (LJN AU8086) is hiervan sprake indien een wezenlijk deel van de primaire redenen van het uitwonend worden, gelegen zijn in het volgen van onderwijs.
4.7. Met betrekking tot dit geschil merkt de Raad op dat zich onder de gedingstukken een telefoonrapport van 8 mei 2008 bevindt, waarin staat vermeld dat de kinderen naar Marokko zijn vertrokken omdat appellant het onderwijs in Nederland niet goed genoeg vond en het onderwijs in Marokko beter zou zijn. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de Svb niet heeft onderzocht of er sprake was van een causaal verband zoals hiervoor omschreven op het moment dat de kinderen naar Marokko vertrokken en zij ten opzichte van appellant uitwonend zijn geworden. De Raad voegt hier aan toe, dat het overlijden van de moeder slechts verandering heeft gebracht in de feitelijke situatie dat de kinderen vanaf het eerste kwartaal van 2008 niet langer tot haar huishouden in Marokko behoren. Van belang is op welke tijdstippen de kinderen achtereenvolgens uitwonend zijn geworden en om welke reden.
4.8. Uit het vorenstaande volgt dat besluit 2 onzorgvuldig is voorbereid. Dit betekent dat het hoger beroep in zoverre slaagt en de aangevallen uitspraak in zoverre en besluit 2 voor vernietiging in aanmerking komen. De Svb dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
5. De Raad ziet ten slotte aanleiding om de Svb op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover betrekking hebbend op besluit 2;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Verklaart het beroep tegen besluit 2 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Svb een nieuwe besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,- te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de Svb aan appellant het betaalde griffierecht van € 149,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) J.M. Tason Avila.
IvR