[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 februari 2009, 08/1040 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 22 september 2010
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2010. Namens appellant is verschenen mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken, kantoorgenoot van mr. Brauer. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz. Het geding is gevoegd behandeld met de gedingen, geregistreerd onder nummers 10/110 AKW en 10/111 AKW, waarin heden afzonderlijk uitspraak is gedaan.
1.1. Appellant heeft de Svb in december 2007 verzocht hem in aanmerking te brengen voor een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW), in verband met het overlijden van zijn echtgenote [in] 2007.
1.2. Bij het bestreden besluit van 25 juni 2008 heeft de Svb zijn besluit van 18 januari 2008 gehandhaafd, waarbij is geweigerd een nabestaandenuitkering aan appellant toe te kennen op de grond dat de echtgenote van appellant ten tijde van haar overlijden niet (vrijwillig) verzekerd was voor de ANW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden en gesteld dat zijn echtgenote woonplaats had in Nederland in plaats van in Marokko, en dat zij op die grond verzekerd was voor de ANW.
4.1. Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de Svb terecht heeft geweigerd een nabestaandenuitkering aan appellant toe te kennen op de grond dat de echtgenote van appellant ten tijde van haar overlijden niet verzekerd was krachtens de ANW.
4.2. Ingevolge artikel 13 van de ANW is verzekerd krachtens die wet degene die ingezetene is of die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
4.3. In het kader van de samenhangende zaken 10/110 AKW en 10/111 AKW, waarin heden afzonderlijk uitspraak is gedaan, heeft de Svb aan de sociaal attaché verbonden aan de Nederlandse ambassade te Rabat verzocht een onderzoek in te stellen. Als doel van dat onderzoek is onder meer opgegeven de duur van het verblijf van de echtgenote van appellant in Marokko. Voor de inhoud van het rapport, dat is uitgebracht op 18 februari 2008, verwijst de Raad naar de hierbij gevoegde uitspraak in die zaken.
4.4. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat uit het rapport van de sociaal attaché in Marokko op overtuigende wijze blijkt dat de echtgenote van appellant op datum van haar overlijden in Marokko woonde. Daarbij acht de Raad met name van belang de verklaringen van het wijkhoofd, de broer van appellants echtgenote en [naam getuige ]. Die personen hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat de echtgenote sinds 2003 met de kinderen op het opgegeven adres in Marokko woonde. De verklaring van het wijkhoofd wordt bovendien bevestigd door inschrijving in een register dat door hem werd getoond. Voorts heeft de Raad in aanmerking genomen dat de echtgenote enige perioden uitgeschreven is geweest uit de gemeentelijke basisadministratie en dat appellant sinds 1 december 2005 bijstand ontving naar de norm van een alleenstaande. De Raad concludeert hieruit dat op de datum van overlijden het middelpunt van het maatschappelijk leven van de echtgenote van appellant zich niet in Nederland bevond, maar in Marokko. De door appellant overgelegde verklaringen van de huisarts en M. Boukkrissi hebben de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden, aangezien hieruit slechts kan worden afgeleid dat appellants echtgenote in 2007 enige tijd in Nederland is geweest. Nu de echtgenote van appellant ten tijde van haar overlijden in Marokko woonde en niet werkzaam was in Nederland, was zij niet verzekerd krachtens artikel 13 ANW.
4.5. Voorts is niet gebleken dat de echtgenote van appellant zich vrijwillig verzekerd had ingevolge de ANW. Dit betekent dat de echtgenote van appellant [in] 2007 niet verzekerd was krachtens de ANW, zodat geen aanspraak kan bestaan op een nabestaandenuitkering ingevolge die wet.
4.6. Tot slot stelt de Raad vast dat niet is gebleken dat de echtgenote van appellant ten tijde van haar overlijden verzekerd was krachtens de Marokkaanse wetgeving, zodat ook op grond van artikel 22 van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko geen aanspraak op een Nederlandse nabestaandenuitkering kan bestaan.
4.7. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.