[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2009, 08/4868 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum (hierna: College)
Datum uitspraak: 14 september 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2010. Appellant is verschenen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 26 juli 2007 heeft het College de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor diverse kosten buiten behandeling gesteld.
1.2. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt waarna hij op 11 februari 2008 is gehoord. Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het College het besluit van 26 juli 2007 ingetrokken en appellants aanvraag om bijzondere bijstand gedeeltelijk toegewezen en voor het overige afgewezen. Appellant heeft vervolgens bij brief van 14 augustus 2008 de gronden van zijn bezwaar aangevuld en het College laten weten dat zijn bezwaar zich thans richt tegen het besluit van 10 juni 2008.
1.3. Bij besluit van 29 oktober 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 10 juni 2008 ongegrond verklaard. Voorts heeft het College het verzoek van appellant om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten afgewezen op de grond dat hij niet heeft aangetoond dat deze kosten zijn gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2008 ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Artikel 1, aanhef en onder a, c en d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) bepaalt, voor zover hier van belang, dat een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, reis- en verblijfskosten van een partij en verletkosten van een partij.
3.2. Met betrekking tot de stelling van appellant, dat zijn in bezwaar gemaakte verletkosten voor vergoeding in aanmerking komen overweegt de Raad, dat op grond van hetgeen appellant ter zitting heeft verklaard moet worden aangenomen dat hij vanuit zijn juridisch adviesbureau incidenteel zaken behandelt. Gelet hierop acht de Raad niet aannemelijk dat appellant in bezwaar verletkosten heeft gemaakt, zodat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3.3. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de door hem in bezwaar beroepsmatig geïnvesteerde tijd voor vergoeding in aanmerking dient te komen. De Raad overweegt hieromtrent dat, gelet op het limitatieve karakter van het Bpb, deze tijd niet voor vergoeding in aanmerking kan komen omdat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De stelling van appellant, dat hij, wanneer hij aan zichzelf beroepsmatig rechtsbijstand verleent, in dat geval gezien moet worden als die derde, kan de Raad niet volgen omdat geen sprake is van een derde.
3.4. Met betrekking tot het standpunt van appellant, dat door hem in bezwaar reiskosten zijn gemaakt in verband met het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar en deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, is de Raad van oordeel dat niet is gebleken dat appellant reiskosten heeft gemaakt, zodat daarvoor ook geen vergoeding behoeft te worden verstrekt.
3.5. Appellant heeft zich gekeerd tegen de overweging van de rechtbank, dat het College, na de intrekking van het besluit van 26 juli 2007, mocht afzien van het opnieuw horen van appellant. De Raad stelt vast dat appellant op 11 februari 2008 reeds is gehoord en dat, gelet op hetgeen appellant in zijn brief van 14 augustus 2008 heeft aangevoerd, geen sprake was van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb, waarover appellant opnieuw had moeten worden gehoord.
3.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in beroep en hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2010.