[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 december 2009, 08/2974 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 september 2010
Namens appellant heeft mr. B.J.M. de Leest, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2010. Appellant is verschenen bij mr. E.R. Jonkman, kantoorgenoot van mr. De Leest. Voor het Uwv is verschenen M. Florijn.
1.1. Appellant heeft op 18 september 2004 een brommerongeluk gehad. Aan dat ongeluk heeft hij klachten aan zijn linkerbeen, hoofdpijn en concentratieproblemen overgehouden. Appellant volgde destijds een ROC-opleiding tot winkelassistent. Op 7 november 2006 heeft hij een WAJONG-uitkering aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 23 juli 2007 heeft het Uwv geweigerd appellant per 17 september 2005 in aanmerking te brengen voor een WAJONG-uitkering omdat appellants mate van arbeidsongeschiktheid per die datum 0% bedroeg. Er zijn toen functies geselecteerd waarmee appellant minimaal het minimumloon kon verdienen. Het bezwaar tegen het besluit van 23 juli 2007 is bij besluit van 6 december 2007 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij schrijven van 22 januari 2008 heeft appellant opnieuw een WAJONG-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 8 februari 2008 is geweigerd terug te komen op het gestelde in het besluit van 23 juli 2007. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 5 mei 2008 ongegrond verklaard.
3.1. Op 27 mei 2008 heeft appellant zich per december 2006 met toegenomen klachten arbeidsongeschikt gemeld.
3.2. Bij besluit van 30 juni 2008 heeft het Uwv geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een WAJONG-uitkering omdat hij niet voldoet aan artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de WAJONG.
3.3. Bij besluit van 10 september 2008 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 30 juni 2008 ongegrond verklaard.
3.4. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 10 september 2008 ongegrond verklaard.
4.1. In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat voor het begrip “zijn arbeid”, als bedoeld in artikel 19 van de WAJONG gekeken moet worden naar de opleiding die hij volgde ten tijde van het ongeluk en ten gevolge van het ongeluk niet heeft kunnen afronden. Volgens hem is het beroepsperspectief dat hij had komen te vervallen, hij zou de functies waarvoor hij in aanmerking had kunnen komen, niet meer kunnen vervullen en dus nooit meer datgene kunnen verdienen wat een soortgelijke gezonde persoon zou kunnen verdienen. Ten onrechte heeft het Uwv de functies die bij de beoordeling in 2007 zijn geduid, aangemerkt als “zijn arbeid”.
4.2. Het Uwv stelt dat appellant op 17 september 2005 in staat was arbeid te verrichten waarmee hij het minimumloon kon verdienen. Er was toen geen sprake van verlies aan verdiencapaciteit en dus ook niet van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAJONG. De geduide functies moeten worden beschouwd als “zijn arbeid”, en er is daarom thans geen toename van arbeidsongeschiktheid.
5. Vaststaat dat appellant op 17 september 2005 geen verlies aan verdiencapaciteit had omdat hij in staat was functies te verrichten waarmee hij ten minste het minimumloon verdiende. Hij is per die datum derhalve niet arbeidsongeschikt in de zin van de WAJONG. Die functies dienen dan ook aangemerkt te worden als “zijn arbeid” als bedoeld in de WAJONG. De Raad heeft in de tekst van de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten kunnen vinden voor de juistheid van het standpunt van appellant als weergegeven in 4.1. De Raad wijst hierbij ook op zijn uitspraak van 18 november 2009 (LJN BK3730). Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv terecht geweigerd heeft om appellant ex artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de WAJONG in aanmerking te brengen voor een WAJONG-uitkering.
6. Het vorengaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en W.D.M. van Diepenbeek als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2010.